‘Van God los?’ Verslag van een tentoonstelling in Museum Catharijneconvent
Het was zondag. Als kersverse eigenaars van een Museumjaarkaart besloten we die in te wijden met een bezoek aan de tentoonstelling Van God los? De onstuimige jaren zestig in Museum Catherijneconvent in Utrecht. Ook al wisten we dat het museum zich op de geschiedenis en cultuur van het christendom in Nederland richt, was de insteek van de tentoonstelling toch onverwacht. ‘De jaren zestig’ gaan doorgaans over jeugdige opstandigheid, hippies en een nieuwe moraal, maar hier ging het verhaal over de jeugd, zeker, maar ook over de ouders en grootouders. Zij waren namelijk net als hun kinderen en kleinkinderen bezig met vernieuwing, en dan vooral binnen hun kerken. Het decennium van ontkerkelijking door de ogen van de kerk is verrassend waardevol.
Zowel katholieken als protestanten hadden destijds behoefte aan een kerk die dichter bij de mens kwam te staan. God kwam ook dichter bij de mensen te staan. Zo vertelde Godfried Bomans op een oude beeldbuis-tv aan Mies Bouwman dat God wat ‘aardiger’ was geworden. De Sinterklaasintocht van 1966, waarbij de Sint zijn zak – daarmee nam hij eerder de kinderen nog mee naar Spanje – in het water smeet, verbeeldde volgens Bomans op prachtige wijze dat het in de kerk nu minder om dreigen met ‘hel en verdoemenis’ ging en dat het allemaal wat lieflijker was geworden. Kortom, het was een nieuwe tijd.
De nieuwe tijd had ook nieuwe kerken nodig. ‘De mensen komen niet meer naar de kerk, dus de kerk moet naar de mensen toe komen’, klonk het. We zien hier bijna letterlijk door de glas-en-loodramen van de kerk hoe Nederland in deze periode uitdijde en hoe het aangezicht van het land veranderde. Overal verrezen nieuwbouwwijken, waar architectonisch gedurfde kerken als paddenstoelen uit de grond schoten. Vaak werden deze nieuwe kerken gedeeld met andere geloofsgemeenschappen om de verbinding te zoeken; zelfs niet-gelovigen waren welkom voor een gesprek. Voor veel museumbezoekers was dit duidelijk hoorbaar als een feest van herkenning.
Eenzelfde herkenning voelden de meeste bezoekers bij de oude radio’s en televisies waarop, naast Godfried Bomans, bekende (en misschien wat minder bekende) figuren als Wim Sonneveld en Gerard Reve te zien en te horen waren. Vanuit de hoogte, met teksten op de muur, bijna tegen het plafond aan, leidde Bob Dylan’s The Times They Are A-Changin’ het publiek door de zalen en door de nieuwe tijd. Uiteindelijk werden we gevraagd onze ideeën over de jaren zestig en het geloof op grote borden te schrijven. Niet alle bezoekers zagen de jaren zestig als ‘bevrijding’ en ervoeren deze net zo goed als ‘verlies’. Iemand schreef opmerkelijk genoeg dat ‘de warme gemeenschappen’ van toen waren verdwenen, terwijl de tentoonstelling toch ook wilde doen voelen hoe de temperatuur binnen de kerken soms tot ver beneden het vriespunt zakte – met kerkuittredingen en kerkscheuringen tot gevolg.
Misschien zit in de verwarring over de boodschap van de tentoonstelling een vraag verscholen. De laatste ruimte was namelijk gevuld met kunstwerken die duidelijk maakten dat mensen meer dan ooit een persoonlijke invulling aan God gaven en dat het geloof zeker niet meer vanzelfsprekend was. Maar dat de kerken zich rond 1970 toch weer gingen verzetten tegen alle nieuwigheid, zoals spreken over homoseksualiteit en het gebruik van de pil, werd niet helder als je net dat ene tekstbordje in die ruimte had gemist. Deze verandering of ommekeer zag je niet bepaald terug in de voorwerpen daar. Zou het abrupte einde van het verhaal over kerkelijke democratisering soms symbool staan voor het afkappen van die vernieuwingsdrang?
Hier zou je twee kleine kritiekpunten aan kunnen toevoegen. Zo zagen we dat Provopamfletten Jezus als (eerste) Provo neerzetten en dat jongeren zich tot grote ontsteltenis van de oudere generatie in christelijke symbolen wentelden (blijkbaar was de priesterlijke kazuifel een geliefd kledingstuk op het Nederlandse Woodstockfestival in Kralingen). Maar uiteindelijk roepen deze ogenschijnlijke speldenprikken wel de vraag op hoe de kerken en kerkgangers omgingen met de meer fundamentele en radicale kritiek die in de jaren zestig op het geloof werd geuit. Nu zou een onwetende bezoeker het museum kunnen uitlopen met het idee dat die ‘onstuimige jaren zestig’ slechts neerkwamen op een reeks kerkelijke hervormingsbewegingen.
En hoewel de tentoonstelling een helder beeld geeft van de institutionele kant van de kerken, vertelt de tentoonstelling – behalve met een paar familie- en vakantiefoto’s van begin jaren zestig – vrij weinig over hoe gezinnen de latere maatschappelijke en kerkelijke veranderingen beleefden. Hoe gingen ouders om met dochters die (ook) aan de pil wilden? Met kinderen die uit de kast wilden komen? Vielen ‘de warme gemeenschappen’ van vrienden en kerkgenoten echt zo snel uit elkaar? Dat zijn vragen die ongetwijfeld zullen prikkelen bij een volgende tentoonstelling over de onstuimige jaren zestig.
Emma Spijkerman is historica en Paul van Dijk doet promotieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam.