Propaganda in de kunst. Recensie van ‘Kunst in het derde rijk – Verleiding en afleiding’
Na de Tweede Wereldoorlog raakte de kunst van het Derde Rijk snel buiten beeld. Pas tijdens de afgelopen jaren heeft dit thema meer aandacht gekregen in de kunstgeschiedenis. Dit was reden voor Museum Arnhem om eind vorig jaar de tentoonstelling ‘Kunst in het derde rijk’ te openen. Hoe gebruikte het naziregime kunst als propaganda? En welke invloed had dat op kunstenaars? Een rondleiding door verleiding en afleiding.
Museum Arnhem is een kunstmuseum met onder meer aandacht voor het realisme van begin twintigste eeuw. Via deze tentoonstelling, met veel bruiklenen van het Deutsches Historisches Museum, wordt de lens gericht op Duitse kunst tijdens het naziregime (1933-1945). Waar in de nazipropaganda ongunstige zaken weggelaten werden, is deze kunst na 1945 zelf ten prooi gevallen aan een vorm van cancelculture, aldus Museum Arnhem. Moeten we deze kunst anno 2024 als ‘fout’ beschouwen? Het museum laat dat over aan het oordeel van de bezoeker.
Historisering van beladen kunst
De tentoonstelling begint en eindigt met een tijdlijn, iets waar je als historicus natuurlijk blij van wordt. Na de grote banner bij binnenkomst toont een tijdlijn op de muur belangrijke gebeurtenissen in de Duitse politiek en het Duitse cultuurbeleid in de jaren 1933-1945. Het zorgt ervoor dat ook de minder historisch onderlegde bezoeker kennis kan nemen van de historische context. De laatste zaal sluit af met een tijdlijn van 1945-2023 (met de Arnhemse tentoonstelling als voorlopig eindpunt).
Bij het vervolg van de tentoonstelling komt de inleidende tijdlijn goed van pas. De verdere opbouw is namelijk niet chronologisch, maar thematisch ingedeeld. We komen eerst langs twee belangrijke plekken van kunstvertoon in het Derde Rijk. Allereerst de tentoonstelling ‘Entartete Kunst’ die in 1937 plaatsvond om ‘onjuiste’ kunst te ridiculiseren. Daarnaast is er aandacht voor de jaarlijks gehouden Groẞe Deutsche Kunstausstellung waarmee de Reichskulturkammer de gewenste kunstvormen promootte. Via catalogi, entreekaarten en enkele historische foto’s slaagt het museum erin om een idee te geven van deze gebeurtenis en het politieke belang dat het had voor de nazipartij.
De derde zaal introduceert de kenmerken van de door het naziregime gewenste kunst: dat zijn thema’s als realisme, classicisme, traditie, militarisme, platteland en industrie. In de zalen erna worden deze thema’s verder uitgewerkt – met uitzondering van zaal 7 waar Willy Kriegel en Edmund Steppes worden uitgelicht als tegenvoorbeelden. Zij gingen in hun stijlen niet mee met de genoemde kenmerken, maar maakten desondanks populaire kunst die ook door nazikopstukken werd aangeschaft. In de laatste ruimte is aandacht voor sculpturen (veelal naaktbeelden van de ideale Übermensch) en voor de naoorlogse omgang met kunst uit deze periode.
Stof tot nadenken
Logischerwijs bestaat de kern van de tentoonstelling uit kunstwerken. De zalen zijn dan ook vrij sober vormgegeven, zonder extra aankleding. Halverwege de tentoonstelling draait een informatieve documentaire en in de laatste zaal zijn fragmenten te bekijken uit naoorlogse documentaires. Na afloop kun je als bezoeker op kaartjes antwoord geven op vragen als ‘Mag je deze kunst mooi vinden?’ en ‘Kun je kunst loskoppelen van de politieke context?’.
Vooral die laatste vraag bleef bij mij hangen. Het museum stipt dit ook aan als het gaat om het thema ‘lichaamscultuur’: waar ligt de grens tussen propaganda en eigen voorkeuren van de kunstenaar? Over de werken van Johann Schult vermeldt de toelichting dat zijn gebruik van naakt meer te maken had met een voorkeur voor softe erotiek dan met ideologie. Dat we er nu een propagandistisch beeld in zien, komt ‘omdat kunst uit het Derde Rijk per definitie een politieke ideologische betekenis werd toegedicht’. Het geeft de tentoonstelling een genuanceerdere laag. De bezoeker wordt daardoor gestimuleerd om na te denken over de vragen die terugkomen op de kaartjes en in sommige tentoonstellingsteksten.
Opvallend is de keuze om niet overal een nadere toelichting te geven. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het schilderij Pandora (Friedrich Wilhelm Kalb, 1943) in de derde zaal; wie niet bekend is met Griekse mythologie zal daarom de classicistische verwijzing ontgaan. Naar mijn idee mist het museum daarmee een kans om extra context te geven voor een breder publiek.
Al met al geeft ‘Kunst in het derde rijk’ een boeiend beeld van de beïnvloeding van kunst door de politieke omstandigheden van het Derde Rijk en genoeg stof tot nadenken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de tentoonstelling wegens succes verlengd is tot 14 april 2024.
Gerjan Brinksma volgde de bachelor Geschiedenis en master Geschiedenis Vandaag aan de Rijksuniversiteit Groningen, met een specialisatie in erfgoed en publieksgeschiedenis. Hij was sindsdien onder meer actief bij het Nationaal Archief voor het project ‘Oorlog voor de Rechter’.