Amsterdam: bouw ‘es wat anders!
- Ontwikkelaars en beleggers hebben een doorslaggevende rol gespeeld in de totstandkoming van onze gebouwde omgeving
- Binnensteden zijn de kristallisatiepunten van maatschappelijke ontwikkelingen: politieke ideeën over de toekomst, de invloed van marktpartijen en sociale onrust manifesteren zich altijd het sterkst in het hart van onze steden
- De economische druk op de Amsterdamse binnenstad is van alle tijden, maar verandert voortdurend van aard en wordt in onze tijd gedomineerd door de belangen van het toerisme
- De situatie in het Amsterdam van de jaren zeventig is vergelijkbaar met die van nu, kritische burgers kunnen qua strategie en repertoire nog veel leren van hun voorgangers; hetzelfde geldt voor het politieke engagement van voorgaande generaties gemeentebestuurders
- Als Amsterdammers niet snel het recht op hun binnenstad opeisen, zal deze eindigen als een onbetaalbaar toeristenreservaat
De economische druk op de Amsterdamse binnenstad neemt hand over hand toe. Terwijl de negentiende-eeuwse wijken als woongebied onverminderd populair blijven, nemen toeristen bezit van de grachtengordel en schieten hotels als paddenstoelen uit de grond. Beleidsmakers bevorderen de toeristenstromen alleen maar. De Universiteit van Amsterdam verkoopt haar vastgoed aan luxe hotelketens om zich terug te trekken op introverte stadscampussen. Woningcorporaties zetten sociale huurwoningen in de etalage om hun schulden te dekken. Het functioneel en sociaal gemengde stadscentrum maakt in rap tempo plaats voor een toeristenreservaat met onbetaalbare huur- en horecaprijzen. Gemeentebestuurders reageren gelaten op de ontwikkelingen met een halfbakken hotelverbod, terwijl buurtbewoners zich machteloos voelen. Sommige Amsterdammers klagen steen en been over de toenemende drukte, maar bieden tegelijkertijd hun woning aan op één van de talloze verhuurwebsites.
Het is alsof Amsterdam vergeten is dat haar geliefde binnenstad een zwaarbevochten alternatief is voor de cityvorming van de jaren zestig. Toen kwam de bedreiging in de vorm van modernistische kantoor- en hotelcomplexen, winkelcentra en snelwegen. In de jaren zeventig keerden kritische burgers zicht tegen de doelen en middelen van de grootschalige stadsvernieuwing die hieraan ten grondslag lagen. Geholpen door een haperende economie en veranderende woonwensen wisten gewillige bestuurders en kritische burgers de binnenstad in de jaren tachtig te transformeren tot een betaalbare plek om te wonen, werken en recreëren.
Om dit unieke karakter van de Amsterdamse binnenstad te behouden moet de stad de strijdkracht van de jaren zeventig en tachtig zien te hervinden. Als de geschiedenis zich herhaalt, zoals historici vaak beweren, dan moeten wij ook van haar kunnen leren. Daarom gaat de aandacht in deze bijdrage uit naar hoe Amsterdammers zich in de jaren zeventig met succes wisten te verzetten tegen de hotellerie.
Het einde van Paradiso
De economische druk op de Amsterdamse binnenstad is van alle tijden, maar neemt ook voortdurend andere gedaanten aan. Zo kregen beleggers en ontwikkelaars in de jaren zestig door het voorzichtig toenemende toerisme interesse voor de bouw van hotelaccommodatie. In de omgeving van het Leidseplein was de druk bijzonder groot door de verwachte komst van een Oost-Westlijn in het metronetwerk, die Osdorp via de Stadhouderskade moest verbinden met Diemen, en de mogelijke eindhalte van de Schiphollijn onder het Museumplein, die van eind jaren zestig tot begin jaren tachtig in studie was. Beleggers en ontwikkelaars rekenden nabij de trein- en metrostations op een toenemende vraag naar kantoorruimte, parkeerplaatsen en hotelbedden.
In de jaren zestig en zeventig kwamen de meest geruchtmakende plannen misschien wel van horecaexploitant Nicolaas Bouwes, die werkte aan plannen voor een enorm hotelcomplex aan het Leidseplein. De gebouwen van het huidige Paradiso en de Balie moesten wijken. Na jaren van mislukte onderhandelingen en falende ontwerpen presenteerde Bouwes in 1974 een plan met een vloeroppervlakte van 49.000 vierkante meter, bestaande uit een hotel met 300 kamers, parkeergarage, winkels en horeca. Het complex was gegroepeerd in enkele bouwblokken van 25 meter hoog, verbonden met de winkels in de P.C. Hooftbuurt via een voetgangersbrug.
Vanuit de gemeenteraad konden vorm en functie op weinig enthousiasme rekenen. Raadsleden spraken van een stuk Manhattan, ontwikkeld om zoveel mogelijk te verdienen op zo weinig mogelijk ruimte, en schreven de architect van Bouwes eindeloze fantasieloosheid toe. Een raadsmeerderheid vond dat de centrale locatie aan het Leidseplein onderwerp moest zijn van een brede discussie over de vraag of Amsterdam wel behoefte had aan het luxe massatoerisme van Bouwes. Ook de pers had felle kritiek. De Groene Amsterdammer sprak spottend van een stuk Hoog Catharijne in Amsterdam; Het Parool repte van een gevaarte dat de veelzijdigheid van de binnenstad verving door één soort architectuur met één soort sfeer.
PvdA-wethouder voor Stadsontwikkeling Han Lammers, die zich eerder negatief had uitgelaten over de rol van projectontwikkelaars, voerde ditmaal een verbitterde verdediging. Terwijl hij het beleid van zijn voorgangers Joop den Uyl en Roel de Wit eerder afkeurde, vergeleek hij de lopende besluitvorming nu met een rijdende trein waar raadsleden op sprongen: ‘Het verdient dan aanbeveling, niet op het achterbalkon te blijven staan, maar door te lopen naar de bestuurderscabine, zonder onderweg aan de noodrem te trekken.’ Bouwes was volgens Lammers goed voor de stad: hij ruimde een stuk ellendige architectuur op en voorkwam dat het Leidseplein een desolate en rottende plek werd. Toen bleek dat een meerderheid van de raad tegen de voordracht tot grondoverdracht aan Bouwes zou stemmen, besloot het college in het voorjaar van 1975 opnieuw in overleg te gaan met de ontwikkelaar.
Een democratisch-cultureel alternatief
Hoewel Bouwes het ontwerp nogmaals zou aanpassen en hij Paradiso uiteindelijk spaarde, was de schaal van het complex voor tegenstanders nog het minste bezwaar. De ondemocratische totstandkoming en het elitaire programma van eisen riep weerstand op van monumentenbeschermers, architecten en buurtactiegroepen, die in mei 1975 in een gezamenlijk raadsadres stelden dat Amsterdam niet mocht worden opgeofferd aan het levenswerk van een projectontwikkelaar die twintig jaar lang geheimhouding en machtspolitiek had bedreven. Een deel van de tegenstanders verenigde zich een maand later in ‘Bouw-es-wat-anders’ (BEWA), dat zichzelf liever plan- dan actiegroep noemde. In het ledenbestand zaten een aantal bekende Amsterdammers, onder wie politica Hedy d’Ancona en kunstenaar Wim T. Schippers. Belangrijker dan de tegenargumenten van BEWA was het democratisch alternatief voor de planvorming, dat zou leiden tot de meest uitgebreide inspraakprocedure in de naoorlogse geschiedenis van Amsterdam.
Direct na uitstel van de beslissing over de grondoverdracht aan Bouwes trachtte BEWA het planproces toe te eigenen met tegenplannen en aanzetten tot discussie. De eerste editie van een eigen actiekrant noemde het Leidseplein ‘het plein van de tolerantie, van de Amsterdamse mentaliteit’. Wanneer het plan van Bouwes doorging, zou de ziel van de stad verloren gaan. Daarbij wendden de actievoerders lofzangen aan op de diversiteit van het plein aan:
“”Het zijn de kunstenaars en hun kunstluizen, de voyeurs en hun exhibitionisten, de nozems en hun sociologen, de uitvreters en hun rijke binken, de stille drinkers en de schreeuwerige drugsgebruikers, de mooie gekken, de malle nichten, de doodserieuze homo- en cinefielen, de nachtbrakers en dagdromers””.
BEWA trachtte deze diversiteit te vangen in een plan, waarin plaats moest zijn voor jongeren- en bejaardenwoningen, kleinschalige horeca- en winkelvoorzieningen, werkplaatsen, een cultureel centrum of opera. Het Leidseplein moest dankzij deze alternatieven de veelzijdige en gezellige huiskamer van de stad blijven, ingericht door een veelheid aan burgers, architecten en investeerders.
Omdat volgens BEWA de toekomst van een grootstedelijke huiskamer op het spel stond, was inspraak en een zorgvuldige belangenafweging absoluut noodzakelijk. Uit een enquête onder honderden passanten concludeerde de actiegroep dat Amsterdammers woningen en cultuur wilden, temeer omdat de binnenstad toch al was ingericht op zakenlieden en toeristen.
Opvallend is dat de actiegroep voor de financiering van haar alternatieven samenwerkte met beleggers als het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten (BNG) en het Pensioenfonds Gezondheidszorg, Geestelijke en Maatschappelijke belangen (PGGM), die de exploitatietekorten op economisch zwakke functies wilden opvangen met winsten op een aantal sterke functies. Met BEWA waren zij het eens dat niet cityvorming, maar alleen culturele voorzieningen konden resulteren in ‘aardigheid, gezelligheid en levendigheid’. Projectontwikkelaar Bouwes weigerde de alternatieven echter serieus te nemen, ondanks aanmoedigingen van het college om tot een compromis te komen met de actiegroep: ‘Ik vertik het om met honderd mensen te praten. Dat wordt alleen maar geschreeuw en geblèr. Ik heb dag en nacht zorgen om mijn bedrijf draaiende te houden.’ Bovendien was menging van zijn publiek en bezoekers van Paradiso ondenkbaar: naast geluidsoverlast vreesde hij een concentratie van drugshandelaren en gebruikers.
Bouwes vond medeontwikkelaars en financiers in bouwonderneming Wilma en de Britse belegger Galliford. In vergelijking met Bouwes was Wilma als de grootste woningbouwer van Nederland een moloch, die in 1976 alleen al voor 364 miljoen gulden aan vastgoed in exploitatie of aanbouw nam. Aan het Leidseplein zou vrijwel het gehele ontwikkelings- en bouwproces in handen komen van Wilma, waarvoor de onderneming drie jaar bouwtijd en 103 miljoen gulden aan bouwkosten calculeerde. De rol van Bouwes bleef beperkt tot ontwikkeling en exploitatie van theater en horeca. De financiering moest geschieden door Galliford, dat ook belangen had in het aanpalende Hirschgebouw en nabijgelegen Marriott-hotel. De ontwikkelaar verspeelde met deze uitverkoop in belangrijke mate zijn geloofwaardigheid bij de dienst Stadsontwikkeling, die toch al onder politieke druk stond om te breken met grote beleggers en ontwikkelaars.
In het voorjaar van 1977 gingen Bouwes en zijn partners de confrontatie aan met BEWA. De media spraken hun voorkeur uit voor de actiegroep, die het als David zou opnemen tegen Goliath. Voor het journalistieke waardeoordeel maakten de bestemmingen van de plannen het verschil. Hollands Diep sprak van een keuze tussen links en rechts bouwen: ‘Zaken doen met hotelmagnaten is oude koek, maar nu staat een volledig geëquipeerde actiegroep op de stoep.’ De voorkeur van De Volkskrant ging uit naar een plein voor sjiek én sjofel. Hoewel Bouwes naar eigen zeggen niet discrimineerde, zag hij weinig in deze sociaal-culturele menging:
“”Moeten nou net op dát stukje Amsterdam woningwetwoningen komen? Ik bedoel niets denigrerends hoor, maar dan zie je ook de was hangen op maandag […]. Als dit plan niet doorgaat is het een ramp voor Amsterdam””.
Het college en de raad, die toch al kritisch waren, namen een steeds onwelwillender standpunt in tegenover Bouwes. Zijn uitspraken over het Paradisopubliek noemde een deel van de PvdA-fractie intolerant en onfris. Met het vertrek van Lammers als wethouder had de ontwikkelaar in de zomer van 1975 zijn belangrijkste medestander verloren. Lammers’ plaatsvervanger Cees de Cloe nam een gematigder standpunt in, maar bleef trouw aan de planbeginselen van Bouwes. Hierop stelde een aantal raadsleden voor om met een bindend bestemmingsplan een einde te maken aan de wildwestpraktijken rond het Leidseplein. Na het terugveroveren van hun woonbuurten, moesten Amsterdammers volgens de raadsleden ook de macht overnemen op hun pleinen. Niet marktwerking, zakelijk overleg en informatiemonopolies, maar het politieke primaat moesten hier de toekomst van de stad bepalen. Op 27 april 1977 wist de gemeenteraad gronduitgifte aan Bouwes te voorkomen en werd het college gedwongen een nieuw wensen- en eisenpakket samen te stellen voor het plangebied, waarin aandacht kwam voor sociale woningbouw en culturele voorzieningen. Bouwes gooide hierop de handdoek in de ring.
Recht op de stad
De discussie over de toekomst van het Leidseplein demonstreert dat binnensteden altijd kristallisatiepunten zijn geweest van maatschappelijke ontwikkelingen: politieke ideeën over de toekomst, de invloed van marktpartijen en sociale onrust manifesteren zich altijd het sterkst in het hart van onze steden. Hoewel het huidige Max Eeuweplein een twijfelachtige uitkomst is van het onderhandelingsproces tussen gemeentebestuurders, ontwikkelaars en actiegroepen, demonstreren de werkzaamheden van BEWA dat marktwerking in de Amsterdamse binnenstad geen fait accompli hoef te zijn. Het compromis dat we nu terugvinden aan het Leidseplein, met behoud van Paradiso en het Huis van Bewaring, is zonder twijfel een voor Amsterdammers toegankelijker plek dan de hotelkolos die Bouwes wilde bouwen.
BEWA heeft laten zien dat de stad van de burger kan zijn als hij het recht op ruimte maar vordert. Hiervoor moeten inwoners zich meer dan voorheen zichtbaar maken, zowel politiek als ruimtelijk. Natuurlijk leven we in andere tijden, waarin de herwaardering van de oude stad als plek om te wonen en het recente massatoerisme het leven in het centrum steeds duurder maken. In Barcelona, een stad die net als Amsterdam zwicht onder toenemende bezoekersaantallen, bewijst de kersverse burgemeester met een tolerante houding jegens krakers en kritische benadering van het toerisme echter dat politiek engagement nog steeds de sleutel tot het recht op de stad kan zijn.
Nee, Amsterdam wordt geen tweede Venetië, sussen gemeenteraadsleden die niet terug willen naar de ‘lege’ en ‘armoedige’ binnenstad van de jaren zeventig en tachtig. Het liefst vegen zij de overblijfselen van deze roemruchte periode weg uit het straatbeeld. Natuurlijk werken inwoners zelf mee aan de hausse door massaal hun woning te verhuren, maar moet de overheid niet voorkomen dat hele buurten worden overgeleverd aan de grillen van de toeristenmarkt, zoals nu al het geval is in andere Europese hoofdsteden? Langzaam maar zeker lopen ook nu de spanningen over de ‘invloeden van buitenaf’ weer op, met net als in de jaren zeventig buurtprotesten en kritiek van monumentenbeschermers. Het is te hopen dat de gemeentepolitiek net als toen gevoelig is voor wat er in de stad leeft, in plaats van nóg een contract te tekenen.
Literatuurlijst
‘Weteringschans: Speculatiekans of omslag van beleid’, in: Wonen TA/BK, nr. 11 (1977) 4-12
‘Vrije Gemeente/Paradiso moet blijven’, Wonen/TABK, nr. 18 (september 1975), 14-16
‘Hoog-Catharijne in Amsterdam’, De Groene Amsterdammer, 5 maart 1975
‘Plan voor “gevaarte” op uniek stukje stad’, Het Parool, 6 mei 1975
‘Bouwes-bajes op het Leidseplein? Bouw-es niet!’, Wonen TA/BK, nr. 11 (juni 1975) 1-3
‘Bajescomplex: Nieuwe plannen dreigen tien jaar inspraak te verstoren’, Wonen TA/BK, nr. 22 (1984) 9
‘Het plein der 15.000 stoelen’, Het Vrije Volk, 14 mei 1965
Plangroep Bouw-es-wat-anders, Bouwes, Bouwes niet (Amsterdam 1975)
‘Het Bouwes-project: vloek of een zegen?’, Het Parool, 30 oktober 1975
‘Het Leidseplein hoeft toch geen Paradiso-plein te worden’, Vrij Nederland (18 december 1976) 11
‘Twijfel van Bouwes na 20 jaar “plannen”’, Het Parool, 18 maart 1977.
‘Het plan-Bouwes: Amsterdams eigen monster van Loch Ness’, Haagse Post, 26 februari 1977
‘Afwijzend advies over Bouwesplan’, Het Parool, 25 februari 1977
‘Een plein voor sjiek en sjofel’, De Volkskrant, 28 maart 1977