Excellence
Bijna elke advertentie voor een academische functie bevat tegenwoordig de eis dat de kandidaat “excellentie” getoond moet hebben: een voorbeeldige publicatielijst, een handvol toegekende subsidies en als het even kan een hoeveelheid leservaring waar de gemiddelde emeritus nog een puntje aan kan zuigen. Tegelijkertijd zijn universiteiten en andere academische instellingen druk bezig de mogelijkheden om excellente kandidaten aan zich te binden actief te saboteren.
De afgelopen jaren heb ik talloze promovendi prachtige proefschriften zien afleveren. Dat was het dan: de dissertatie belandt in een repository en in het allergunstigste geval bij een uitgever. Na het proefschrift wordt het worstelen. Er zijn domweg niet genoeg postdoc- of docentenposities om al dat talent onder te brengen. Voor de promovendus is dat een hard gelag: met de grootst mogelijke moeite weet hij of zij zich een plek te verwerven, maar genieten van je baan zit er niet echt in. Vanaf de eerste dag ben je bezig met je volgende, hardbevochten een- of tweejaarscontract.
Een privéleven zit er ook niet echt in. Onlangs klaagden promovendi en postdocs hoe zwangerschapsverloven dikwijls neerkwamen op verloren onderzoekstijd omdat kortzichtige universiteitsbestuurders het geld van het UWV liever zelf incasseerden. In de praktijk is het hebben of zelfs ambiëren van een gezin een handicap in een sollicitatieperiode. Zelfs een stabiele relatie is moeilijk als je het ene jaar dankbaar moet zijn voor een baan in Roemenië en het volgende jaar mag opdraven in Canada.
Wat je overhoudt zijn niet persé de “excellente” kandidaten, maar degene die bereid zijn om vaarwel te zeggen tegen een normaal leven in ruil voor een academische aalmoes. Of dat ook automatisch de meest geschikte zielen zijn om uitzonderlijk onderzoek tot stand te brengen, valt te bezien. Maar de onophoudelijke stroom aan in toenemende mate wanhopige sollicitatiebrieven wekt bij universiteiten de indruk dat er te kiezen valt uit hordes geschikte kandidaten.
De kansen op het verkrijgen een VENI-beurs bij NWO ligt momenteel op ongeveer 5%. Je kunt je afvragen of dat de (aanzienlijke) inspanning nog rechtvaardigt. Mensen die een normaal leven willen leiden, of die wanhopig worden van het gebrek aan carrièreperspectief, vallen af, vaak in hun vroege dertiger jaren, wanneer eenzelfde niveau in een ander beroepsgebied al moeilijk te bereiken is. Veel plezier in de IT.
Als dat zou betekenen dat de meest vaardige academici overblijven is er nog niet zoveel aan de hand. Maar sollicitatieprocedures zijn niet altijd gericht op het binnenhalen van de meest geschikte kandidaat. Dikwijls is er van tevoren al iemand geselecteerd voor een post, maar zorgen aanstellingsregels voor een merkwaardige dans waarbij de van tevoren gewenste kandidaat via een potemkinprocedure wordt binnengehaald. Het kost iedereen tijd en energie – zaken waar kandidaten vaak al selectief mee om moeten gaan.
Bovendien zijn in Nederland de procedures doorgaans weinig transparant, wat verhaal halen moeilijk maakt. Het altijd op de loer liggende verwijt van “zure druiven” bij de afgewezen kandidaat zorgt ervoor dat bezwaren maar zelden echt serieus worden genomen. Desondanks zie ik bij beginnende academici vaak een soort Stockholmsyndroom, dat al deze zaken rechtvaardigt omdat ze ondanks alles toch hopen ooit deel van het systeem te kunnen worden. Het uiten van kritiek, of het ventileren van hun wanhoop, zou ze daarvan af kunnen houden.
Veel hiervan is een algemeen academisch probleem, maar het gevolg is voor de historische wetenschappen des te zorgwekkender. Bèta-onderzoekers kunnen de relevantie van hun werk voor een positie vaak goed aantonen. De noodzaak voor historici om een breed overzicht te houden naast specifieke kennis geeft sollicitatiecommissies vaak de mogelijkheid om naar goeddunken op irrelevante factoren af te gaan. Een kandidaat is te gefocust, of ze is juist te breed.
Historische disciplines houden zich bezig met het beschrijven van maatschappelijke processen en ze hebben mensen die niet uitsluitend op hun carrière zijn gericht hard nodig. “Levenservaring” en de eruditie die daarmee gepaard gaat (of zou moeten gaan) is een belangrijke factor in het ontwikkelen van historisch inzicht. Het gevolg van dit alles is dat we nu met een situatie zitten waarbij universiteiten het nauwelijks nodig vinden een carrièrepad te bieden, waarbij de meest complete kandidaten afhaken uit frustratie en wanhoop, en waarbij de gefêteerde “excellence” allengs verder weg komt te liggen.