Een les in bescheidenheid. Recensie van de tentoonstelling Ode aan Antwerpen in het Catherijneconvent
‘Het is een expositie die de soms wat al te zelfverzekerde Nederlanders een spiegel voorhoudt. Want die bloei van de noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw, waar kwam die eigenlijk vandaan? Het antwoord noopt tot bescheidenheid. Het waren kennis, kunde en kapitaal uit de zuidelijke Nederlanden die het noorden vleugels gaven’. Koning Willem-Alexander sprak in juni uitgebreid over de tentoonstelling, tijdens het staatsbanket in Brussel, ter gelegenheid van het staatsbezoek dat hij aan België bracht. Nu is het diplomatiek ook gebruikelijk om tijdens een staatsbezoek het bezoekende land in het zonnetje te zetten. De tentoonstelling liet echter zien dat de woorden op feiten zijn gestoeld. En aangezien de koning de tentoonstelling een maand eerder had geopend, zat deze geschiedenis nog vers in het geheugen.
Een gemeenschappelijk verleden
Nederland en België delen een gemeenschappelijke geschiedenis. Beide landen stonden na de Tweede Wereldoorlog aan de wieg van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Unie. Maar de samenwerking gaat langer terug, in de negentiende eeuw waren ze samen verenigd, als een land, om tegen een eventuele nieuwe Franse dreiging weerstand te kunnen bieden. Veel Nederlanders hebben de afgelopen jaren kennis gemaakt met nog een andere periode van gemeenschappelijkheid. Het kloeke boek De Bourgondiërs van Bart van Loo was de afgelopen jaren een bestseller. Het is na deze periode, aan het eind van de vijftiende eeuw, en na de regering van keizer Karel V (1555) dat met de Opstand een niet meer te lijmen breuk tussen noord en zuid ontstaat.
De hoofdlijn van de tentoonstelling is de stelling dat de Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw sterk is geïnspireerd door, of zelfs voortgekomen is uit, de Antwerpse schilderschool. Belangrijk jaartal hierbij is 1585. Antwerpen was een van de voornaamste West-Europese handelssteden. En waar geld verdiend wordt, daar is ook aandacht voor kunst.
In 1585 komt de stad weer in Habsburgs bezit en werd als tegenactie de Schelde door de noordelijke opstandelingen geblokkeerd. Inwoners dienden voortaan het katholieke geloof weer te belijden. Protestanten kregen daarbij vier jaar de tijd om de stad te verlaten. Met als gevolg dat veel van hen naar Amsterdam trokken. Binnen vijftien jaar was de bevolking van Amsterdam verdubbeld tot 60.000 inwoners.
Met de komst van de Antwerpse kunstenaars komen ook nieuwe genres naar Holland zoals landschappen, kerkinterieurs, stadsgezichten of taferelen uit het dagelijks leven. Dit zijn onderwerpen die nu typisch Hollandse School worden genoemd, maar hun oorsprong in Vlaanderen kennen.
Opbouw van de tentoonstelling
Het eerste deel van de tentoonstelling richt zich voornamelijk op de periode van voor het keerpunt 1585 en geeft voorbeelden van schilderijen die als voorlopers beschouwd kunnen worden van de Hollandse genres. Zo’n schilderij is het doek van Joachim Patinir, Landschap met de heilige Christoffel uit omstreeks 1520. Het is op dit schilderij vooral het landschap dat de blik trekt in plaats van de heilige. Ook is Christoffel geschilderd in dezelfde blauwtinten als het landschap, waardoor hij in de achtergrond opgaat. Dit in tegenstelling tot het schilderij van de Antwerpse schilder en tijdgenoot Herri met de Bles, waarbij de kleding van de geschilderde persoon een contrast vormt met zijn omgeving en de heilige zo goed in het oog springt.
Tijdens het bezoeken van de tentoonstelling waren twee bezoekers zichtbaar verrast door het grote aantal religieuze voorstellingen. Ook dat is een subtiele lijn die museum Catherijneconvent met de tentoonstelling zichtbaar maakt. Geloof was in de zestiende en zeventiende eeuw nadrukkelijk zichtbaar en aanwezig. Schilderijen met Bijbelse voorstellingen reproduceerden Bijbelse verhalen en herinnerden het publiek aan de afgebeelde deugden.
In gesprek met museumdirecteur Marieke van Schijndel
In het kader van deze recensie legde ik museumdirecteur Marieke van Schijndel enkele vragen over de tentoonstelling voor. Op de vraag waarom nu juist een ode aan Antwerpen en niet aan een andere stad, antwoord zij dat in de discussie over de Nederlandse identiteit Nederlanders niet altijd beseffen dat alles nooit compleet uit het niets komt of zelf is bedacht. De tentoonstelling laat zien dat een aspect van de Nederlandse Gouden Eeuw ook te danken is aan en beïnvloed is door de migranten uit het zuiden. In het algemeen vertelt de tentoonstelling ook een verhaal van religieuze vrijheid en onvrijheid. Is het een taak van de musea om onderbelichte historische onderwerpen bekender te maken? Musea zijn er voor lering en vermaak en hebben, aldus Van Schijndel, een prachtige positie om mensen onbekende en interessante historische verhalen te blijven vertellen.
Tom Scheepstra (29) studeerde Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en was voorzitter van Jong KNHG. Op dit moment is hij senior adviseur Staf bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.