Duurzaamheid in de Lage Landen: verslag symposium ‘Beyond missed opportunities: The history of sustainability’
Lange tijd werd de geschiedenis van duurzaamheid omschreven als een geschiedenis van gemiste kansen. Huidige problemen, waaronder ontbossing en het opwarmen van de aarde, hadden voorkomen kunnen worden als we maar eerder ingegrepen hadden. Tijdens het digitale symposium ‘Beyond missed opportunities: the history of sustainability’ op 4 februari werd dit beeld genuanceerd. In voorbereiding op een speciaal themanummer van BMGN – Low Countries Historical Review vonden er vijf korte presentaties en één roundtable plaats, elk gevolgd door commentaar van een respondent en een uitgebreide discussie. Met ‘duurzaamheid’ als gemeenschappelijk kernbegrip lieten acht auteurs zien dat deze geschiedenis meer is dan een geschiedenis van mislukte pogingen en gemiste kansen.
Het symposium werd geopend door Peter van Dam, universitair docent moderne geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en coördinator van de interdisciplinaire onderzoeksgroep Environment and Society: Contestation and Governance. Hij verwelkomde de aanwezigen en benadrukte dat het concept ‘duurzaamheid’ ons als historici kan helpen om bruggen te slaan tussen verschillende disciplines, tijden en perspectieven.
De eerste brug werd geslagen door hoogleraar agrarische geschiedenis Yves Segers (KU Leuven), die inging op de historische relatie tussen landbouw en het milieu. Segers vertelde over de manieren waarop Belgische landbouwkundigen met het probleem van overbemesting omgingen in de periode 1970-1990. Overbemesting zorgde voor grote ecologische problemen, zoals de vervuiling van het oppervlaktewater, vermindering van de kwaliteit van de grond en het drinkwater, en verlies van biodiversiteit. Toch, zo laat Segers op basis van het Landbouwtijdschrift zien, werden eerst de economische en financiële gevolgen benadrukt. Pas toen in de jaren ’80 duidelijk werd dat overbemesting ook bij de ‘gewone’ burger voor problemen zorgde, greep de politiek in.
Negatieve consequenties van menselijk handelen kwamen ook aan bod in de tweede presentatie, gegeven door Wim van Meurs en Kristian Mennen (beiden Radboud Universiteit Nijmegen). Zij onderzoeken samen de verschillende functies die sinds de late negentiende eeuw aan de Nederlandse bossen zijn toegekend. Elke functie benadrukt een andere reden waarom het bos belangrijk werd geacht, variërend van het bos als ‘productieplek’ tot het bos als recreatiegebied. Hiermee tonen Van Meurs en Mennen aan dat historici het concept duurzaamheid niet alleen kunnen gebruiken om eind twintigste-eeuwse activistische en politieke ideologieën te duiden, maar ook om naar oudere vormen van omgang met de natuur te kijken.
Duurzame productie
De derde presentatie van de ochtend ging over de Nederlandse kleinschalige voedselproductie in de jaren 1968-1990 en werd verzorgd door Peter van Dam en Amber Striekwold. Waar een groot deel van de historiografie van duurzaamheid zich richt op internationale politiek, slaan Van Dam en Striekwold een brug tussen de geschiedenis van duurzaamheid en die van lokale initiatieven. Door de kleinschalige – maar snelgroeiende – alternatieve voedselbewegingen van de Lage Landen te bestuderen, laten zij het belang van de economische en sociale dimensies van de geschiedenis van duurzaamheid zien. Voortbordurend op het thema van productie en consumptie werd het ochtendprogramma vervolgens afgesloten door Keetie Sluyterman. Zij presenteerde haar artikel over de manieren waarop bierbrouwer Heineken duurzaamheid tot een integraal deel van de bedrijfsstrategie maakte. Hiermee toont Sluyterman aan dat de geschiedenis van duurzaamheid óók een hoop successen kent, zoals het terugdringen van de CO2-uitstoot door de brouwerij.
Het water aan de lippen?
De middag begon met een roundtable getiteld ‘Fickle waters, resilient humans’. Onder leiding van promovendi Mathijs Boom (Universiteit van Amsterdam) en Davide Martino (University of Cambridge) werd er gediscussieerd over het verband tussen de concepten ‘duurzaamheid’ en ‘veerkracht’ in relatie tot watermanagement in het Noordzeegebied. Tim Soens (Universiteit Antwerpen) beargumenteerde dat er in een écht duurzaam systeem geen noodzaak is voor veerkracht. Petra van Dam (Vrije Universiteit) liet zien welke impact de gemeenmaking van de Nederlandse dijken op de veerkracht had en benadrukte het belang van ‘absorptie, adaptatie en transitie’. Elly Robson (University of Cambridge) en Eline Lathouwers (KU Leuven) voegden hieraan toe dat we ons af moeten vragen wat de oorzaken van grote verstoringen zoals overstromingen zijn, en welke hand mensen in deze rampen hebben. Door de geschiedenis van rampen en daaropvolgende veerkracht te bestuderen, zo luidde de conclusie, kunnen we meer leren over welke oplossingen na rampen wel en niet werken.
Liesbeth van de Grift (Universiteit Utrecht) en Daan Sanders (Nederlandse Instituut voor Militaire Historie) bouwden in de laatste presentatie voort op het thema ‘water’. Samen doken zij in het succesverhaal van het beheer van de Rijn, waarmee zij aan willen tonen dat de historie van transnationaal milieubeleid verder teruggaat dan de vaak bestudeerde jaren ‘60-‘70. Aan de hand van de RIWA – de Vereniging van Rivierwaterbedrijven – laten Sanders en Van de Grift zien hoe de roep om de ‘’transnationalisatie’ van rivierwatermanagement’ al in de jaren ’50 begon. Met dit hoopgevende verhaal kwam een einde aan het symposium. De interessante presentaties beloven een inspirerend BMGN-nummer waarin bruggen tussen verleden, heden en diverse historiografische richtingen geslagen zullen worden.
Charlotte Meijer volgt de onderzoeksmaster geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, waarbinnen zij zich richt op ecologische geschiedenis en big history. Daarnaast draait zij als student-lid mee in de onderzoeksgroep Environment & Society.