Dossier Virussen & Bacteriën – Eigen schuld, dikke bult?
Sinds hij genezen is van corona, jogt Boris Johnson elke ochtend, samen met zijn hond. Ruim zes kilo is hij al kwijt, en hij spoort zijn landgenoten aan ook hun gewicht te verlagen. Want overgewicht vergroot het risico op ernstige coronaklachten. Wie afvalt, helpt zijn gezondheid en, benadrukt Johnson, beschermt de Britse gezondheidszorg tegen een al te hoge tweede golf coronapatiënten. Maar betekent dat ook dat wie te dik is en niet afvalt de gezondheidszorg bedreigt? Mogen we dikke mensen aanspreken op hun gewicht?
Ja, schreef Volkskrant-columnist Bert Wagendorp eind maart. Obese coronapatiënten zijn, suggereerde Wagendorp, zelf verantwoordelijk voor hun gezondheidsproblemen, en hebben daarom minder recht op een ic-bed dan coronapatiënten zonder overgewicht. Zelfs als je (in tegenstelling tot Nederlandse artsen) ‘eigen schuld’ in principe een geschikt verdelingscriterium vindt, valt op die redenering wel wat af te dingen.
Overgewicht is een individueel probleem…
Het lijkt simpel: overgewicht is je eigen schuld. Je hebt de kilo’s er zelf aangegeten. Je had in kunnen, en moeten, grijpen, door minder te eten en meer te bewegen zodra je ontdekte dat je te zwaar werd. Je kunt niet zeggen dat je het niet wist: iedereen kan zelf op de weegschaal stappen en zijn bmi uitrekenen.
Dat maakt wel dat de ziekte obesitas veel vraagt van een patiënt: oorzaak, diagnose én behandeling zijn haar, of zijn, eigen verantwoordelijkheid.
Ja, maar ja, kun je dan denken, dat is nu eenmaal zo. Zo werkt ons lichaam. Maar, sprak de historica, niets ‘is nu eenmaal zo’. Kijk maar naar vroeger. Toen was het anders.
…of niet?
Eind negentiende eeuw schreef een patholoog uit Parijs, Charles Bouchard, dat zes op de tien obese mensen niet te veel aten – een op de tien zou zelfs te weinig eten. Ook andere medici meenden destijds dat veel mensen niet te dik waren door hun eetgewoonten, maar door een intern, lichamelijk probleem, zoals een trage stofwisseling. Dat kon je de patiënt niet verwijten. En je kon hem, of haar, ook niet vragen om het zelf op te lossen. Sterker nog: je kon niet eens van de patiënt verwachten dat die wist dat er iets opgelost moest worden. Mensen wisten vaak niet hoe zwaar ze waren – weegschalen waren er nog maar weinig – en bovendien draaide het volgens veel artsen niet om gewicht, maar om hoeveel vet iemand had, en waar dat zat. En vetverdeling was voor leken lastig te beoordelen.
In krantenadvertenties klonk een ander geluid. De afslankindustrie wilde, uiteraard, mensen overtuigen dat ze zelf hun dik-zijn moesten oplossen, door pillen, poeders of korsetten te kopen, naar een kuuroord te reizen, of een Zander-instituut (‘sportschool’, voor wie het anachronisme niet schuwt) te bezoeken. Die industrie ontstond rond 1900, dijt nog altijd uit, en vormt mede ons idee dat gewicht en lichaamsomvang individuele verantwoordelijkheden zijn.
Sommige hedendaagse artsen en voedingswetenschappers proberen dat idee te doorbreken. Want niet alleen vroeger was het anders: ook nu zijn er experts die de verantwoordelijkheid (deels) bij de patiënt wegnemen. Ze stellen dat overgewicht genetische oorzaken heeft, of dat het komt door onze ‘obesogene’ omgeving, met liften, auto’s en goedkoop snoep bij elke kassa. De patiënt hoeft het niet, of niet helemaal, zelf op te lossen, dat is aan de overheid (met een vettax), de leefstijlcoach (met een Gecombineerd Leefstijl Interventieprogramma) of de chirurg (met een maagband).
‘Dik’ is een oordeel
Maar het idee dat overgewicht je eigen probleem is, is hardnekkig, binnen en buiten de geneeskunde. We zijn veel sneller geneigd iemand zelf verantwoordelijk te houden voor overgewicht dan voor veel andere risicofactoren – zo hoor je zelden dat iemand met ondergewicht ‘gewoon eens wat meer moet eten’.
Dik-zijn is niet simpelweg een lichamelijke eigenschap, zoals haarkleur of lengte. Al eeuwenlang is ‘dik’ niet alleen een beschrijving, maar ook een oordeel. De precieze inhoud van het oordeel wisselde, maar vaak, en steeds vaker, was het negatief. Oud-Griekse komedieschrijvers maakten personages dik als ze duidelijk wilden maken dat die lui en gulzig waren. Vrijwel alle christelijke heiligen zijn dun, omdat een dik lichaam zondigheid impliceerde, en een onvermogen om het wereldse los te laten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bestempelden Amerikanen hun dikke landgenoten als onpatriottisch, omdat ze calorieën verspilden terwijl soldaten en burgers in Europa die hard nodig hadden – juist aan vet en suiker waren grote tekorten.
Natuurlijk, niet iedereen oordeelde altijd negatief over elke vetkwab. Maar het vaak vertelde verhaal dat de diksten onder ons nog maar relatief kort veroordeeld worden, en daarvoor juist bewonderd, is door historici overtuigend ontkracht. Wij hebben een lange geschiedenis in het afwijzen van lichaamsvet.
Die geschiedenis voedt ons denken. Als het rechtvaardig voelt om dikke mensen een ic-bed te ontzeggen, dan komt dat niet doordat het rechtvaardig ís, maar doordat eeuwenlange ervaring het veroordelen en uitsluiten van dikke mensen tot een vanzelfsprekendheid gemaakt heeft.
Hieke Huistra (Universiteit Utrecht) is medisch historica. Zij onderzoekt de veranderende rol van geneeskunde in geboorte en dood, en schreef eerder over dik zijn, digitale onderzoeksmethoden, en anatomische collecties. Daarnaast doceert ze academische integriteit, schrijft ze wetenschapscolumns voor Trouw, en is ze lid van de Utrecht Young Academy.