Dossier Virussen & Bacteriën – Beweging, knelpunten en pandemieën: de Tweede Pestpandemie als proeftuin van onderzoek
Een veertiende-eeuwse stad noch een eenentwintigste-eeuwse metropool houdt het lang vol als het leven er volledig tot stilstand komt. Op enigerlei wijze moeten eten, schoon water, mensen, goederen en informatie blijven stromen. De stad moet haar afval blijven afvoeren om nieuwe ziekte-uitbraken te voorkomen. Zieken hebben toegang nodig tot hospitalen. Bedrijven kunnen niet ophouden goederen te produceren en diensten te verlenen. Geld moet blijven circuleren om de economie draaiende te houden. Mensen blijven snakken naar sociale ontmoetingen, naar afleiding en naar behoud van hun dagelijkse routines. Tegelijkertijd vraagt de bestrijding van een virus als Covid-19 om zo weinig mogelijk beweging of contact. Deze paradox levert allerlei spanningen op, waarmee we dagelijks worden geconfronteerd.
Historisch onderzoek naar dergelijke spanningen kan bijdragen aan kennis van de complexe dynamiek van pandemieën zoals Covid-19. Een vruchtbare manier is te kijken naar allerlei knoop- en knelpunten in een samenleving waarlangs mensen, goederen en ideeën stromen. Wie zeggenschap heeft over die knooppunten, heeft impliciet ook een vorm van macht, of het nu gaat om overheidsinstanties, luchtvaartbedrijven, arbeiders, priesters, consumenten, bacteriën, loslopende dieren of afvalophopingen. Het identificeren en ontwarren van zulke knelpunten, helpt ons om het netwerk van relaties en choreografieën van beweging bloot te leggen die door pandemieën worden verstoord. De Tweede Pestpandemie, die rondspookte tussen de veertiende en zeventiende eeuw, is een proeftuin voor zulk onderzoek. Die pandemie kostte miljoenen mensen het leven in Azië, Afrika en Europa. Tegelijk bracht zij kennis van talloze bruikbare ingrepen, zoals quarantainemaatregelen.
Tijdens de Tweede Pestpandemie zien we lokale stedelijke overheden, buren, ambachtslieden en broederschappen met elkaar onderhandelen over hoe de stroom van mensen, goederen en materie in de stad te reguleren. Dit doen ze in verordeningen, petities of protesten, in het openbaar en achter gesloten deuren. Ze worden daarin gedreven door allerlei motieven, van angst en verantwoordelijkheidsgevoelens tot liefdadigheid en sociale status. Belangrijke knooppunten tijdens de pestuitbraken waren de doorgaande straat en bij stadspoorten, markten en kerken. Daar probeerde de overheid drukte te vermijden en hygiëne af te dwingen. Ze bepaalde dat inwoners de straten schoonveegden en de grachten en kanalen uitbaggerden. Dit kwam vooral doordat de wetenschap verklaarde dat de pest door stank en vieze lucht (miasma) kwam, veroorzaakt door rotting van bijvoorbeeld bedorven voedsel en vuil.
Stadsbesturen reguleerden ook de import en verkoop van goederen en diensten. Handel in fruit en tweedehandsartikelen legde men aan banden. Ook ontzegden ze reizigers en thuislozen de toegang tot de stad. De reactie op epidemische bedreigingen kenmerkte zich daarbij voornamelijk door twee benaderingen: afbakening en insluiting, afhankelijk van lokale omstandigheden. Daarnaast, omdat een epidemie uiteindelijk ook een straf van God was, keken lokale overheden met zorg naar het spirituele welzijn van de gemeenschap. Ze probeerden die te beschermen door speciale kapellen voor pestverzorgers in te richten, maar ook door extra streng op te treden tegen allerlei dagelijkse zondes, van gokken tot vreemdgaan.
Met het opleggen van al deze maatregelen ontstonden er echter ook knelpunten met betrekking tot de rechtspleging en arbeidsmarkt. Maatregelen handhaafde de stad met behulp van groepsdruk, door de helft van de draconische boetes te beloven aan rapporteurs van overtredingen – een techniek die ze ook gebruikte om een breed scala aan milieuregels af te dwingen. De zorg voor pestzieken lag vooral in handen van buren, religieuze broederschappen en speciale pestdoctoren. Zij leefden tamelijk afgezonderd van de rest van de bevolking en liepen meer gevaar. Schrobbers en schrobberessen, aangesteld om de huizen van pestlijders te reinigen, werden blootgesteld aan sociale stigmatisering.
Naast de beweging van mensen en goederen blijkt tijdens zo’n pandemie hoe cruciaal de ongehinderde stroom van immateriële kennis is. Een pandemie beheersen vergt immers knowhow hoe zieken te behandelen of, zoals nu, een veilig vaccin te ontwikkelen. Zolang dat er nog niet is, moet een stad varen op kennis over waar de ziekte rondwaart. In de vijftiende-eeuwse Nederlanden laten de overeenkomsten tussen lokale pestvoorschriften weinig twijfel dat steden beleid uitwisselden en van elders overnamen. Samenwerking was belangrijk, maar ook gold: eigen stad eerst, en de ziekte werkte wantrouwen tegenover vreemdelingen in de hand.
Beleidsmakers kunnen zeker kennis opdoen van dergelijke historische ervaringen. Het concept ‘flatten the curve’ is mede bedacht door de medisch historicus Howard Markel. Hij deed in de jaren 2000 onderzoek naar het verloop van de Spaanse Griep in verschillende steden in 1918-1919. Omgekeerd bleken onlangs de risico’s van een negatief frame van historische responsen op epidemieën. RIVM-infectiebestrijder Aura Timen, secretaris van het Outbreak Management Team, vertelde in NRC dat zij quarantaine in februari 2020 eerst niet serieus nam. Het was iets van ‘tijden van de pest’ en ‘behoorde niet tot het arsenaal van maatregelen bij uitbraken in de Westerse wereld’. Het onderstreept niet alleen het belang van historische kennis, maar vooral ook het hernieuwde inzicht dat men in de vijftiende eeuw ook al had – dat publieke gezondheid meer behelst dan alleen dokters en pillen, maar dat gezondheid gaat over beweging en hoe mensen dagelijks samenleven.
Janna Coomans is postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek richt zich op publieke gezondheid in laatmiddeleeuwse steden in de Lage Landen. Claire Weeda is universitair docent cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Zij houdt zich onder meer bezig met etnische stereotypering en de geschiedenis van het menselijk lichaam.