Dossier Tentoonstellingskritiek deel 2: Reflectie op de uitgangspunten van tentoonstellingskritiek vanuit de praktijk
Aan een conservator vragen welke criteria een schrijver van een tentoonstellingskritiek moet hanteren, is aan de slager vragen op welke punten zijn vlees moet worden gekeurd. Het is niet vrij van eigenbelang. Toch is het goed voor een recessent om de uitgangspunten van exposities te kennen. Die uitgangspunten kunnen in elk museum anders zijn. In deze column worden vier aspecten uitgelicht die voorafgaan aan de totstandkoming van een tentoonstelling.
De exponaten
Een expositie wordt allereerst bepaald door de praktische vraag of er over een bepaald onderwerp voldoende pregnante stukken zijn. Het gaat om originele voorwerpen die voldoende zeggingskracht hebben en waarvan er ook een zeker aantal beschikbaar zijn. Een museum in Emden had op een tijd een banner hangen met opschrift: ‘Alles is echt hier.’ Daar gaat het in de eerste plaats om: oog in oog staan met getuigen van een andere tijd. De getuigen spreken natuurlijk met zachte stem en een beknopte toelichting kan nodig zijn, maar het gaat om de exponaten (de musuemstukken). Die hoeven niet altijd spectaculair of van enorme schoonheid te zijn.
Op de expositie Hel en Hemel, vormgegeven door cineast Peter Greenaway lag pontificaal de kroniek van Emo en Menko van het klooster uit Wittewierum. Het is een buitengewoon belangwekkende kroniek uit de dertiende eeuw, maar een lor van een boek. Zonder mooie plaatjes, een simpele rubricering en her en der een vlek, en een simpele vieze perkamenten band. Door deze als de “Holy Grail” te presenteren ontstond toch bewondering, want het was wel het echte originele boek.
De wet op het vrouwenkiesrecht is vergelijkbaar. Eén foliovel met één wetsartikel inhoudende drie taalkundige aanpassingen waarmee de hele kieswet ontmand is. Op het vel ruimte genoeg voor handtekeningen van Kamervoorzitters, ministers en tweemaal de koningin. Het stuk ontroert vele bezoekers. Maar het is natuurlijk wel zo dat een heel mooi stuk met meer gemak het zelfde bewerkt. Replica’s en scans van aanwezige stukken moeten slechts bij uitzondering gebruikt worden. Ik beschouw het gebruik van kopieën altijd als een nederlaag. Een expositie mag al helemaal geen driedimensionaal boek worden. Dan kan er beter een glossy magazine worden gedrukt.
De tentoonstelling vertelt
De exponaten worden in een samenhang rond een onderwerp gegroepeerd en in volgorde gezet. Zo ontstaan een narratieve presentatie. Daarbij is het van belang dat er niet teveel woorden voor de toelichting beschikbaar zijn. In grote musea nog lastiger vanwege meertalige bijschriften. De narratieve ordening moet daarbij geplooid worden naar de beschikbare tentoonstellingsruimten. Een prachtig verhaal zonder goede exponaten is echter niet bruikbaar, dan moet worden uitgeweken naar andere media, boek of documentaire. Het boeiende verhaal van Johan Willem Ripperda, die onderkoning wordt in Spanje en later in Marokko is vanwege het gebrek aan voldoende exponaten niet geschikt voor een expositie.
Kunst en decoratie
Het derde punt is dat vormgevers gevraagd worden de exponaten en hun narratieve volgorde zo op te stellen dat het aangenaam wordt voor de bezoeker, waarbij aandacht is voor de participatie door het publiek. Een audiotour wordt in onze tijd erg op prijs gesteld door een groot deel van het publiek. Het is daarbij van groot belang op te letten dat het niet gaat om het kunstje van de vormgever. Als hij de exponaten gaat gebruiken als props in zijn installatie dan verliest de inhoud het van de vorm. Regelmatig zie ik dit gebeuren. In het Rijksmuseum nog bij de expositie over het kwabornament. Op zich een exuberante decoratievorm die gepresenteerd werd in een zo mogelijk exuberantere vormgeving en daardoor soms helemaal wegviel. Het is een risico dat zeker bij bekende vormgevers erg groot is. Ik hoop dat recensenten dat gevaar indien het geval, aankaarten, ook als de vormgevers gevierde kunstenaars zijn.
Iets nieuws
Tenslotte is het van belang te realiseren dat exposities een groot, divers – weliswaar vaak goed opgeleid -publiek bediend, dat doorgaans niet komt voor een historische academisch discours of voor de presentatie van nieuwe inzichten in de wetenschappelijke wereld. Mooi als die meegenomen kunnen worden, helemaal mooi als die in een begeleidend boek een plek krijgen, maar er zonder kan een expositie toch van grote betekenis zijn. Verhalen moeten van tijd tot tijd opnieuw verteld worden. Het publiek weet doorgaans helemaal niet wat 10, 20, 30 jaar terug verteld en getoond werd. In Groningen staat eind augustus het verhaal van het Groningens Ontzet weer centraal. De bisschop van Munster die in 1672 de stad tevergeefs belegerde. Stellig valt er daarover nieuwe inzichten te vinden, maar ook als dat niet zo is, is een expositie de moeite waard. Het publiek verdient van tijd tot tijd een opfrissing. Leuk voor de kenners en conservator als er nieuwe inzichten zijn, nog leuker als er onbekende voorwerpen getoond kunnen worden, maar het publiek zal dit vaak niet realiseren die vindt vaak het oude verhaal ook nieuw. Wist ik niet is de reactie, nooit geweten, en dan maakt het niet uit dat historici weten dat het gewoon in een boek staat.
Voorgaande betekent niet dat een conservator geen wetenschappelijk werk moet doen en naar vermogen de exponaten moet bestuderen en waar mogelijk van een betere en nieuwe context te voorzien. Bijna altijd levert een expositie grote of kleine nieuwe inzichten op. Maar in de kern moeten pregnante stukken een boeiend verhaal vertellen.
Een recessent van een expositie zou volgens mij de expositie moeten toetsen aan voorgaande uitgangspunten en daarbij zijn eigen beleving en ervaring met de publieksvriendelijkheid mee moeten laten spelen. Het historische discours kan maar hoeft daarbij niet een rol te spelen, en moet zeker niet op de voorgrond staan. De lezer wil immers vooral weten of de expositie de moeite van een bezoek waard is. Een recensie na afloop van een expositie is volgens mij feitelijk mosterd na de maaltijd. Het grote verschil met boek, documentaire of film is dat een expositie nooit weer ver gedaan wordt en dus niet alsnog geconsumeerd kan worden. De expositie is net als een groot feest, na afloop beklijft enkel een herinnering.