Dossier Roofgoed – De kris aan de muur van de woonkamer. Particulier verzamelen en het restitutiedebat
Voorwerpen uit de voormalige kolonie Indonesië zijn in Nederland overal te vinden. Historicus Ulbe Bosma berekende ooit dat in de periode 1900 en 1965 tussen de 140.000 en 160.0000 Nederlanders naar Indonesië zijn gemigreerd. Daarbij liet hij de Nederlandse troepenmacht die tussen 1945 en 1950 naar de kolonie was gezonden en aldaar geboren Nederlanders buiten beschouwing.[1] Dit betekent dat ten minste 3% van de gehele Nederlandse bevolking in de twintigste eeuw een deel van hun leven in Indonesië heeft doorbracht. Talloze mensen verzamelden tijdens die periode voorwerpen – als zijnde souvenirs, vanuit volkenkundige, artistieke of historische belangstelling, als diplomatieke geschenken, cadeautjes voor vrienden of zelfs als oorlogsbuit.
Een deel van die voorwerpen vond zijn weg naar Nederlandse musea en instellingen. Een ander, aanzienlijk deel bleef bij mensen thuis, waar het voor families een vanzelfsprekend onderdeel werd van hun leefomgeving en culturele identiteit. ‘De stoffering’ van hun leven, zoals de dochter van verzamelaarster Anna Resink-Wilkens (1880-1945) de omgeving vol kunst(nijverheid), antiek en oudheden beschreef waarin zij opgroeide.[2] Het was een identiteit die verwantschap kon creëren. Zo beschreef een vrouw in het Indische tijdschrift Moesson in de jaren tachtig hoe ze pas echt op haar gemak was bij mensen met een ‘Indisch interieur’. Verzamelingen konden tevens aanzien geven: ‘Zij doet tegenwoordig in Compagnies meubilair en oud blauw (porcelein), omdat dat zoo mode is. Om nieuw te zijn verzamelt zij oud’, merkte een koloniaal bestuursambtenaar in 1904 spottend op over een kennis.[3]
Er waren verzamelaars die rond hun gezamenlijke passie zelfs verenigingen vormden en met tentoonstellingen de openbaarheid in traden, zoals de nog altijd bestaande (inmiddels Koninklijke) Vereniging Vrienden der Aziatische Kunst (VVAK), opgericht in 1918. De leden van deze vereniging waren in de beginjaren vooral personen uit de Nederlandse economische en politieke elite, waardoor de VVAK een hoog ‘old boys network’-gehalte kreeg. Tegenwoordig is de collectie, in eigendom van de vereniging, ondergebracht in het Rijksmuseum.
De wenselijkheid tot inclusie van particuliere verzamelingen
De restitutiediscussie zoals die zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, richt zich op de collecties van musea met rijkscollecties, zoals het Amsterdamse Rijksmuseum (zonder de collectie van de VVAK) of de verzamelde volkenkundige musea van het Nationaal Museum van Wereldculturen. Deze inkadering is het gevolg van het rapport van de commissie Gonçalves, die in opdracht van de regering in het najaar van 2020 advies uitbracht over koloniale overheidscollecties. De focus op rijkscollecties is verklaarbaar aangezien de overheid zich niet kan bemoeien met particuliere collecties, maar het is een artificiële scheiding die de maatschappelijk-ethische discussie beperkt. De tweedeling die door het huidige beleid gecreëerd is tussen institutionele en particuliere verzamelaars bestaat in werkelijkheid niet: er zijn talrijke verzamelaars geweest die enerzijds doneerden aan museale instellingen, anderzijds aan verenigingen als de VVAK en tegelijkertijd voorwerpen bij zich thuis hielden. Een goed onderscheid is daarom niet te maken.
Zo zijn er bijvoorbeeld in de collectie van de VVAK door leden geschonken objecten aan instellingen als het Rijksmuseum of het volkenkundig museum in Leiden. De collectie van de vereniging bestaat ook uit objecten die als buit beschouwd kunnen worden en waarbij vergelijkbare voorwerpen van dezelfde verzamelaar in andere musea ook als zodanig worden gezien. Zo maakte antropoloog Francine Brinkgreve in 2006 aannemelijk dat een Balinees ivoren doosje, verzameld door schilder W.O.J Nieuwenkamp (1874-1950), uit het in 1908 verwoeste en geplunderde paleis van Klungkung, Bali, afkomstig was. De gewelddadige herkomst van de paleisdeuren en juwelen die Nieuwenkamp uit het Balinese paleis van Tabanan verwierf en die zich in Museum Volkenkunde bevinden, wordt in het museum in Leiden duidelijk vermeld.
Oorlogsbuit zoals deze is evident ‘onrechtmatig bezitsverlies’– een begrip dat veel gebruikt wordt in het advies van Gonçalves aan de regering en in het Nederlandse publieke debat. In hoeverre kan er echter sprake zijn van rechtmatig bezitsverlies in een koloniale context van ongelijkwaardige relaties? Deze vraag wordt zelden, en zeker in relatie tot particulieren, opgeworpen, terwijl die van groot belang is. Immers, de vraag of een object kans maakt op restitutie, is geen juridische discussie, zoals ook Gonçalves benadrukt, maar een ethische.[4] Een ethische discussie over historisch onrecht van bezitsverlies die niet alleen betrekking heeft op de verzamelende (koloniale) overheid, maar die iedereen aangaat, ook particulieren, die verzamelde binnen een samenleving die zich karakteriseerde door ongelijke machtsverhoudingen en geweld.
De vraag over onrechtmatig of rechtmatig bezitsverlies in een koloniale context is complex. Zelfs als er betaald werd voor voorwerpen, kon dat zijn omdat er druk werd uitgeoefend op de bezitters. ‘Indien daartoe van wege de Regeering pogingen werden aangewend’, zouden bijvoorbeeld dorpelingen misschien wel hun geliefde antieke klok afstaan, schreef een koloniaal controleur in 1881.[5] En hoe rechtmatig is het verwerven door een ‘kunstlievende Europeaan’ van antieke beeldjes van een Javaanse boer voor ‘tien heele guldens’ terwijl de beeldjes ‘het duizendvoudige waard’ waren?[6] Is dat slimme handel of is dat oplichting, waarbij druk, mogelijk gemaakt door koloniale machtsverhoudingen, werd uitgeoefend?
Dit lot trof de een Javaanse vinder van enkele bronzen beeldjes in Nganjuk in Oost-Java. Andere daar gevonden beeldjes zijn, via verschillende westerse particuliere verzamelaars, uiteindelijk in diverse musea over de hele wereld beland, maar ook in Nederlandse musea als het Tropenmuseum en in collecties als die van de VVAK.[7] En historicus Jos van Beurden liet al eens zien hoe ook een onschuldig ogende diplomatieke gift afgedwongen kon zijn: in het Rijksmuseum stond lange tijd in bruikleen van de familie Baud ‘op zaal’ een lansenrek die door verslagen Javaanse heersers na de Java-oorlog (1825-1830) aan gouverneur-generaal J.C. Baud was geschonken ‘als teken van hun (afgedwongen) loyaliteit’.[8]
Ter overdenking
Het moreel erkennen van onrechtvaardig bezitsverlies in het verleden en door restitutie van die voorwerpen constructief kunnen bijdragen aan de gedeeltelijke genoegdoening daarvan, is mijns inziens pas mogelijk als we een zo compleet mogelijk overzicht hebben van de in een koloniale context verzamelde objecten, hun betekenissen, verzamelaars en verzamelwijzen. Het is tevens noodzakelijk dat we ons als samenleving in zijn geheel werkelijk kritisch verhouden tot het kolonialisme, zijn diepgewortelde structurele onrechtvaardigheid en gemeenschappelijk bepalen wat in die context onrechtmatig bezitsverlies is en dus gezien kan worden als ‘roofbuit’.
Als dit niet gebeurt, kan er geen sprake zijn van een waarlijke verwerking van het historisch onrecht. De koloniale erfenis – een tastbare erfenis van objecten, maar ook een immateriële van denkbeelden en opvattingen – is immers een erfenis die de gehele Nederlandse samenleving aangaat, omdat zovelen in Nederland een relatie hebben met de koloniën. In talloze Nederlandse huizen hangen krissen aan de muur en sieren wayangpoppen de vensterbank. Dit materiële koloniale erfgoed is daarom een erfenis die niet enkel betrekking heeft op de Nederlandse overheid met zijn collecties. We zouden net zo om moeten gaan met particuliere collecties als met institutionele.
Caroline Drieënhuizen is historicus en universitair docent aan de Open Universiteit. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van (koloniaal) Indonesië, materiele cultuur en kritische erfgoed- en museumstudies.
Bronnen
[1] Ulbe Bosma, Indiëgangers. Verhalen van Nederlanders die naar Indië trokken (Amsterdam 2010) 28 en 28 noot 49.
[2] Interview van mw. Rens Heringa met mw. Trude Ament-Resink, 14 april 1990. Via Francine Brinkgreve, Museum van Wereldculturen.
[3] Universiteitsbibliotheek Leiden, Bijzondere Collecties. Archief KITLV, Inventaris 9, h 1084, Collectie Henri Titus Damsté, 1874-1955, inv.nr. 71. Brief H.T. Damsté aan zijn familie aan boord van het s.s. Van den Bosch, van Surabaya naar Makassar, d.d. 26 januari 1904.
[4] Beleidsvisie collecties uit een koloniale context (2021) 62, 64.
[5] Notulen van de Algemeene en Bestuursvergaderingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen 19 (Batavia 1882). Notulen Bestuursvergadering, 8 februari 1881, 19.
[6] ‘Fragmenten uit de Hindoe-Javaansche kunst’, Soerabaijasch Handelsblad, 27 februari 1929.
[7] Jan Fontein, John Vrieze, Soekmono, Het goddelijk gezicht van Indonesië: meesterwerken der beeldhouwkunst 700-1600 (Zwolle 1992) 231.
[8] Jos van Beurden, Musea en dissonant koloniaal erfgoed – Cultuurmarketing Eerder verschenen in: Boekman 124 (2020): ‘Wie bepaalt wat erfgoed is?’.