Historici.nl





Gepubliceerd op 06-01-2025

Dossier REPUBLIC: (G)een Fries in de Admiraliteit van Zeeland

Eén van de onderwerpen die herhaaldelijk door de Staten-Generaal werden besproken, was de oorlogvoering te water. Een heet hangijzer daarbij was de samenstelling van het bestuur van de Zeeuwse Admiraliteit. Daarin zaten ook vertegenwoordigers uit andere gewesten, maar de Staten van Zeeland zaten bepaald niet op hen te wachten. De benoeming van een Friese afgevaardigde leidde in 1634 dan ook tot een hevig conflict. Dit was mij al bekend uit Zeeuwse bronnen, maar het project Goetgevonden was een mooie aanleiding om ook de Haagse kant ervan te onderzoeken.

Admiraliteitsbestuur

Vanaf 1597 waren vijf admiraliteiten verantwoordelijk voor de oorlogsvloot van de Republiek: de Maze (Rotterdam), Amsterdam, Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen), Zeeland en Friesland. Omdat ze onder de Staten-Generaal vielen, bestonden de admiraliteitsbesturen niet alleen uit vertegenwoordigers uit de gewesten waar de colleges zetelden. Het bestuur van de Zeeuwse Admiraliteit bestond bijvoorbeeld uit de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland (het dagelijks bestuur van het gewest) en afgevaardigden uit Amsterdam, Utrecht en afwisselend Dordrecht, Delft en Rotterdam.[1] Door de dubbelfunctie van de Zeeuwse gecommitteerden had Zeeland grote invloed op de admiraliteit. Het gewest, dat sowieso het vlootbeheer liever in eigen handen had gehouden, schroomde dan ook niet om bevelen uit Den Haag te traineren of te negeren.[2]

Een onwelkome benoeming

Friesland had gecommitteerden in de ‘eigen’ admiraliteit en sinds 1606 eveneens in Amsterdam en het Noorderkwartier. In 1634 probeerden de Friezen ook vertegenwoordigers te krijgen in de admiraliteitscolleges in Rotterdam en Zeeland. De resoluties van de Staten-Generaal vermelden hiervoor geen motivatie, maar vermoedelijk wilde Friesland beter toezicht houden op de besteding van hun subsidies. Daarnaast zal gewestelijk prestige een rol hebben gespeeld.

De Friese voordrachten stuitten op veel verzet van Holland en Zeeland, maar Holland legde zich er uiteindelijk bij neer.[3] De Zeeuwen weigerden echter pertinent een Friese afgevaardigde toe te laten. Nog voordat de Staten-Generaal over de voordracht van Johan Veltdriel[4] hadden kunnen spreken, oordeelden de Zeeuwse Staten al ‘dat men denselven Veltdriel geensints zal admitteren’.[5]

Begin juni 1634 bespraken de Staten-Generaal de voordracht. Alvorens een besluit te nemen kregen de Zeeuwse gedeputeerden de gelegenheid te overleggen met Middelburg.[6] Eind juni gaven zij ‘verscheiden redenen ende consideratien’ waarom Veltdriels benoeming niet mogelijk was. De Friese en Zeeuwse gedeputeerden werden hierop verzocht om de zaak onderling te bespreken.[7] Een dag later besloten de Staten-Generaal om de benoeming te accorderen. Holland en Zeeland stemden tegen en merkten op ‘dat de heeren hare principalen sulcx egeen gestant sullen doen’.

De resoluties van de Staten-Generaal noemen de argumenten tegen Veltdriels benoeming niet. Die blijken wel uit de notulen van de Staten van Zeeland. Zij concludeerden begin augustus dat zij Veltdriel niet konden toelaten tot het admiraliteitscollege, omdat Zeeland teveel nadeel zou ondervinden van nog een vertegenwoordiger van buiten. Zou Veltdriel tóch zitting nemen, dan zouden de Zeeuwen hem deelname aan de vergaderingen onmogelijk maken.[9]

De Staten-Generaal poogden Zeeland over te halen: als Veltdriel werd toegelaten, zou Friesland wellicht eerder achterstallige subsidies betalen.[10] De Staten-Generaal vroegen het admiraliteitsbestuur om Veltdriel ‘de sessie int meer genoemde collegie niet langer te willen difficulteren’[11] en de Staten van Zeeland zich ‘niet verder te willen bemoeyen’ en hun verzet te staken.[12]

Deze verzoeken waren tevergeefs. Begin oktober schreef Veltdriel de Staten-Generaal wat hem ‘wedervaren is int nemen van sessie als Raedt int college ter Admiraliteit’. De zaak werd drie keer besproken en vervolgens een aantal dagen terzijde geschoven.[13] De resoluties noemen geen details, maar in de Zeeuwse Staten werd gemeld dat in de Staten-Generaal ‘in die zaecke niet was geconcludeert, maar opgehouden met heftige contestatien [=twisten], ende diergelycke zaecken meer’. De Zeeuwen waren niet te vermurwen en verzochten de admiraliteit om desnoods Veltdriels zittingname ‘feytelyck’ [= met daden] te beletten.[14]

Het conflict is in Den Haag eind 1634 en begin 1635 meermaals ter sprake gekomen, en Friesland probeerde in 1636 en 1638 wederom Veltdriel zitting te laten nemen.[15] Op 3 oktober 1640 schreven de Staten-Generaal nogmaals het admiraliteitsbestuur dat het de Friese afgevaardigde moest toelaten en ‘sessie laeten nemen’. Enkele weken later ging een dergelijke brief ook naar de Zeeuwse Staten. [16] Deze informeerden eerst bij de Admiraliteit hoeveel subsidie Friesland nog moest betalen. Vervolgens zetten zij in een brief aan de Friese Staten hun argumenten nog eens op een rijtje, grepen de kans om ‘vermaen’ te doen van de achterstallige betalingen en beloofden het verzoek opnieuw te overwegen als die voldaan zouden zijn.[17] Friesland heeft het erbij laten zitten. Het verzet van de Zeeuwen was succesvol: hoewel zij Veltdriels benoeming noch in 1634, noch in 1640 konden tegenhouden, heeft hij nooit zitting genomen in het admiraliteitsbestuur.

Besluit

In tegenstelling tot Holland, was Zeeland wél succesvol in het verzet tegen de benoeming van een Friese vertegenwoordiger in de Admiraliteit. Tekent dit de bijzondere positie van de Zeeuwse Admiraliteit? Of vond Holland de kwestie niet belangrijk genoeg om de verhoudingen met de andere gewesten te laten beïnvloeden? Wat vonden de Friezen er eigenlijk van? Er blijven nog genoeg vragen open, waar wellicht de resoluties van de gewestelijke staten / de resoluties van de (respectieve) gewesten antwoord op kunnen geven. Ik hoop dan ook dat het project Goetgevonden daar een vervolg krijgt.

Wietse Veenstra studeerde Maritieme Geschiedenis aan de Universiteit Leiden en promoveerde aan de VU. Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op de Admiraliteit van Zeeland in de zeventiende en achttiende eeuw.

 

 [1]              De Zeeuwse gecommitteerden waren afgevaardigd door de Eerste Edele (behalve in de perioden 1650-1668 en 1702-1747), Middelburg, Zierikzee, Goes, Tholen, Vlissingen en Veere.

[2]              W. Veenstra, Tussen gewest en Generaliteit. Staatsvorming en financiering van de oorlogvoering te water in de Republiek der Verenigde Nederlanden, in het bijzonder Zeeland, 1586-1795 (dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam 2014), 55-57 en 152-157. In Holland bestonden dergelijke dubbelfuncties niet, maar had het gewest een vergelijkbare overhand binnen de ‘eigen’ admiraliteiten. J.R. Bruijn, De admiraliteit van Amsterdam in rustige jaren, 1713-1751. Regenten en financiën, schepen en zeevarenden (Amsterdam 1970) 52-55.

[3]              NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 24 april, 26 april, 28 april, 22 mei en 23 mei 1634. Albert van Loo had zitting tot 1637 en werd opgevolgd door Ade van Eijsinga uit Marssum. Deze opvolging leidde blijkbaar tot weinig of geen discussie, want de resoluties vermelden bij dat besluit geen bijzonderheden; NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3196, d.d. 20 mei 1637.

[4]              Johan Veltdriel, burgemeester te Dokkum, werd in 1629 door Friesland afgevaardigd naar de Staten-Generaal. Met tussenpozen bleef hij dat tot 1646, Repertorium ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861. Geboorte- en sterfjaar zijn niet bekend. J. Scheltema, Staatkundig Nederland; een woordenboek tot de biographische kaart van dien naam (2 delen, Amsterdam 1805-1806) II 391-392, A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden (21 delen, Haarlem 1852-1878) XIX 107.

[5]              NL-MiZA, Staten van Zeeland, 2, inv.nr. 3350, d.d. 2 mei 1634.

[6]              NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 9 juni 1634.

[7]              NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 26 juni 1634.

[8]              NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 27 juni 1634.

[9]              NL-MiZA, Staten van Zeeland, 2, inv.nr. 3350, d.d. 9 augustus 1634.

[10]            NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 13 augustus 1634.

[11]            NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 25 augustus 1634.

[12]            NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 29 augustus 1634.

[13]            NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 11 en 13 oktober, 13 en 14 november.

[14]            NL-MiZA, Staten van Zeeland, 2, inv.nr. 3350, d.d. 17 november 1634.

[15]            NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3193, d.d. 18 november en 8 december 1634; inv.nr. 3194 d.d. 11 en 15 januari en 9 juni 1635; inv.nr. 3195, d.d. 12 juni 1636; inv.nr. 3244, d.d. 5 mei 1638.

[16]            NL-HaNA, Staten-Generaal, 1.01.02, inv.nr. 3246, d.d. 3 en 28 oktober 1640. In de notulen van de Raad ter Admiraliteit van Zeeland wordt gedurende de hele maand oktober geen melding gemaakt van deze brief. Vermoedelijk hebben de Zeeuwen het niet de moeite waard gevonden om hem te bespreken; NL-HaNA, Archieven van de Admiraliteitscolleges, 1.01.46, inv.nr. 2462.

[17]            NL-MiZA, Staten van Zeeland, 2, inv.nr. 3356, d.d. 26 en 29 november 1640.

 

Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.