Dossier Gender en Arbeid – Wie was Bas? Een venster op (ongezien) werk van onderneemsters in de zeventiende eeuw
Wie was Bas? Misschien wel de vrouw hieronder, geportretteerd als weduwe. Met de witte zakdoek in haar hand kon zij haar tranen drogen; in de bijbel naast haar op tafel vond ze troost. Was dit Bas? Helemaal zeker is dat niet. Lang werd gedacht dat dit portret een echte Rembrandt was. Ruim een eeuw geleden ontstond daarover discussie en uiteindelijk werd het schilderij toegeschreven aan Ferdinand Bol. Maar ook over de identiteit van de vrouw op het doek ontstond debat. Was dit wel Bas? Volgens Pieter van Thiel bestond daarover helemaal geen zekerheid. Voorzichtig spreekt het bordje naast het schilderij nu van een ‘Portret van een oude dame, mogelijk Elisabeth Bas’. En eigenlijk is die situatie wel symbolisch voor al die vrouwen uit de zeventiende eeuw wier leven en vooral wier werk zo onzichtbaar was. Want wie was Bas? Bas was onderneemster in het zeventiende-eeuwse Amsterdam. Ze fourageerde schepen en was herbergierster. En dan werd ze later ook nog bekend van sigarenbandjes – een verhaal apart, maar misschien goed daarmee te beginnen.
Tekst gaat verder onder afbeelding
Dat veel mensen Elisabeth Bas in eerste instantie met sigaren associëren, komt door de ondernemende Sjef van Susante, die op zeventienjarige leeftijd aan het einde van de negentiende eeuw met geleend geld een sigarenfabriek begon. Toen hij later, bij uitbreiding van de zaken, een beeldmerk en -naam voor nieuwe sigaren zocht, koos hij opmerkelijk genoeg voor het portret van Elisabeth Bas. Waarom is niet helemaal duidelijk, maar slim was het wel. Het schilderij was heel populair, en de sigaar werd dat ook, evenals de sigarenbandjes.
Met sigaren had de handel van Bas weinig te maken. Elisabeth was aan het einde van de zestiende eeuw met Jochem Hendrickz Swartenhondt getrouwd. Jochem was snel opgeklommen van scheepsjongen tot kapitein in dienst van de admiraliteit. Hij was betrokken bij de kaapvaart en vocht tegen de Spanjaarden. Het leven van het jonge paar werd sterk bepaald door de gebeurtenissen in de oorlog en op zee – zoals voor veel Amsterdammers gold in die tijd. Jochem voer op zee, Elisabeth voorzag de schepen van voedsel. De bevoorrading van al die schepen die de havens verlieten, bracht een enorme bedrijvigheid met zich mee. Onder de toeleveranciers bevonden zich ook vrouwen. Bij de admiraliteit was het de kapitein die verantwoordelijk was voor de voedselvoorraad aan boord. Maar het was gebruikelijk dat hij deze taak overliet aan zijn vrouw. Het was een belangrijk taak om het scheepsvolk gezond én gemotiveerd te houden. Bovendien was er met een slimme besteding van de kostpenningen die ter beschikking werden gesteld, ook nog wel wat geld te verdienen.
Nadat Swartenhondt in 1606 aan wal terugkeerde, kocht hij een herberg in de Nes, die hij jarenlang samen met Bas bestierde. Tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand riep voor hem de plicht op zee, en zette zij de herberg voort – eerst als onbestorven weduwe en na Swartenhondts dood in 1627, op eigen naam. Bas bleef als herbergierster in De Prince van Orangien/ De Swarten Hondt chique gasten ontvangen en deed dat niet onverdienstelijk. Bij haar overlijden liet zij het aanzienlijke kapitaal van bijna 29.000 gulden na.
Zo gezien als de rijke herbergierster die de deftige relaties van het Amsterdamse stadsbestuur in haar herberg ontving moet zijn geweest, zo ongezien raakte haar ondernemerschap in latere periode. Maar daarin stond ze dan weer niet alleen. Er waren talloze onderneemsters actief in de vroegmoderne periode – door alle sociale lagen, van ‘markt tot multinational’. Vrouwen domineerden de voedselmarkten, waren vertegenwoordigd onder de winkeliers, maakten een aanzienlijk deel uit van alle kooplieden en vonden ook geregeld emplooi als herberghoudsters. Zeker de vrouwen die, zoals Bas aanvankelijk deed, samen met hun man een familiebedrijf runden, gingen schuil achter hun echtgenoot. Vrouwen waren minder bekwaam in zaken die verstand vereisten – zo legitimeerden zeventiende-eeuwse rechtsgeleerden de ondergeschikte positie van vrouwen. Een gehuwde vrouw stond onder de voogdij van haar echtgenoot en was handelingsonbekwaam. Om die reden zien we hém wel en háár niet of veel minder terug in de officiële bronnen.
Praktisch was dat natuurlijk niet, vrouwen volledig juridisch lam leggen in steden waarin volop werd gehandeld, door mannen, door vrouwen én door vrouwen zonder man. En dat was ook wat men er in de zeventiende eeuw van vond. Het recht voorzag in mogelijkheden. Mannen konden hun echtgenotes machtigen officiële taken uit te voeren als zij afwezig waren (bijvoorbeeld op zee). En weduwen waren wèl handelingsbekwaam. Zij werden daarmee in staat gesteld het bedrijf waarin zij niet zelden tijdens hun huwelijk ook al werkzaam waren, na de dood van hun echtgenoot op eigen naam voort te zetten. Pas dan verscheen ook haar naam in beeld.
Het belang van het ondernemerschap van vrouwen werd door sommige tijdgenoten overigens wél gezien. De Engelse econoom Josiah Child merkte op dat die Hollanders gewend waren hun zonen en dochters goed te onderwijzen in rekenen en boekhouden. Deze gewoonte droeg volgens Child bij aan de welvaart van het land. Het zorgde er namelijk voor dat mannen – en dat was volgens Child anders dan in Engeland – hun bedrijf aanhielden tot hun dood, wetende dat hun weduwe uitstekend in staat zou zijn om het bedrijf daarna voort te zetten. Van die mogelijkheid werd vaak gebruikgemaakt.
Ariadne Schmidt is bijzonder hoogleraar geschiedenis van de stadscultuur aan de Universiteit Leiden
Meer lezen over Bas?
Zie Els Kloek, Bas, Elisabeth, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.