Dossier Ecogeschiedenis – Historici en Environmental Humanities: kansen voor vernieuwend interdisciplinair onderzoek. Verslag van het digitale KNHG Jaarcongres
Op 19 november organiseerde het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap (KNHG) in samenwerking met het Environmental Humanities Center aan de Vrije Universiteit Amsterdam zijn digitale jaarcongres, met als thema Meer dan Menselijk Verleden: Historici, Eco-geschiedenis en Environmental Humanities. Tijdens verschillende lezingen en paneldiscussies hoorden de deelnemers over een breed scala aan interdisciplinair onderzoek en werd uitgebreid gereflecteerd op fundamentele disciplinaire kwesties.
Door Vincent Bijman
Het KNHG Jaarcongres valt ten tijde van de mondiale COVID-19-pandemie, die ons confronteert met de nauwe verbondenheid van mens en natuur. Bovendien staan klimaatverandering en de energietransitie hoog op de politieke agenda. Dit maakt milieuhistorisch onderzoek zeer actueel, terwijl zowel de milieugeschiedenis als het interdisciplinaire Environmental Humanities volop in ontwikkeling is. Hoewel de milieugeschiedenis al in de late jaren zeventig van de vorige eeuw ontstond, bleef ze voor lange tijd een wetenschappelijke niche. Sinds de afgelopen twee decennia zien we een trend waarin de milieugeschiedenis inbedding vindt in innovatief interdisciplinair geesteswetenschappelijk onderzoek, en schieten de internationale Environmental Humanities-centra als paddenstoelen uit de grond, aldus Petra van Dam tijdens de opening van het congres. Deze groep geesteswetenschappers zoekt dwarsverbanden tussen verschillende disciplines zoals milieugeschiedenis, literatuurwetenschappen, cultuurwetenschappen, antropologie, filosofie en gender studies. Bovendien wordt aansluiting gezocht met de bètawetenschappen.
In de aankondiging van het jaarcongres stelden de organisatoren als doel om mogelijke dwarsverbanden tussen (milieu)geschiedenis en de Environmental Humanities te verkennen. In hoeverre is er sprake van historisch actorschap van het milieu? Nodigt een ecologisch perspectief uit tot herwaardering van kernbegrippen in de geschiedschrijving, zoals vrijheid en vooruitgang? Tijdens de twee keynote-speeches, drie inhoudelijke panels en twee discussiesessies maakten de deelnemers kennis met recent onderzoek over onder andere de historische dimensies van klimaat en conflict, mens-dier-relaties, energietransities, natuurrampen en de literaire uitingen daarvan.
Milieu in de literatuur
Opvallend was de prominente aandacht voor verbindingen tussen milieugeschiedenis en literatuurwetenschappelijk onderzoek tijdens het congres. Keynote-spreker Katie Ritson (Rachel Carson Center for Environment & Society, München) besprak aan de hand van het werk van Amitav Ghosh hoe het Nederlandse landschap historisch geconstrueerd en verbeeld werd. In lijn met Petra van Dams typering van de Nederlandse cultuur als ‘amfibisch’ – een nauwe verbinding van cultuur en natuur die de Nederlandse premoderne geschiedenis kenmerkt – wees Ritson op een belangrijke trendbreuk gedurende de negentiende eeuw, waarin de stedelijke cultuur naar de voorgrond trad en de natuur in de verbeelding naar de achtergrond verschoof, een gegeven dat overgenomen werd in het genre van de realistische literatuur. ‘Dit zogenaamde realisme verborg het werkelijke’, aldus Ghosh. Tirza Brüggemann vestigde in haar bijdrage aan het panel ‘Dieren: natuur, cultuur, natuurcultuur?’ de aandacht op een benadering van dieren en het milieu in onderzoek en onderwijs die verder gaat dan de natuurwetenschappen, en die de geesteswetenschappen betrekt via de biosemiotiek. In haar onderzoek richt ze zich op de verschillende stijlfiguren (voornaamwoord-deletie, ritme en metafoor) in gedichten, die een nieuw inzicht kunnen bieden in het gedrag van dieren.
Historisch actorschap
Brüggemann laat in haar onderzoek ook zien dat de natuur betekenisgevend en interpreterend is, en dat ze daarmee historisch actorschap heeft. Haar benadering wordt gekenmerkt door de afwijzing van een binaire tegenstelling tussen natuur en cultuur. Het bestaan van culturele uitingsvormen, zoals intergenerationeel leren van bijen, dialecten bij potvissen en bomen wiens wortels vervlochten zijn in ondergrondse netwerken, wijzen volgens Brüggemann op de waarde van een ‘natuurcultuur’-benadering. Cultuur wordt in ‘natuurcultuur’ niet gezien als een afzonderlijk menselijk domein, maar vervlochten met natuur.
Een ander voorbeeld is het actorschap van migrerende rendieren. Simone Schleper vertelde in haar presentatie over kariboes in Alaska, wiens migratiebewegingen werden beïnvloed door de bouw van bovengrondse oliepijpleidingen. De kariboes leken te wennen aan de aanwezigheid van de pijpleidingen, een gegeven dat oliemaatschappijen aangrepen als voorbeeld van succesvolle integratie van grondstofwinning en natuurbescherming. Innovatief onderzoek, waarbij de kariboes op loopbanden werden gezet om hun calorieverbruik te meten, toonde echter aan dat de rendieren wel degelijk te lijden hadden onder de nieuwe omstandigheden. Deze casus laat zien dat in het antropoceen, de huidige tijdsperiode waarin menselijke activiteit in belangrijke mate invloed uitoefent op de natuur, het begrip ‘wildernis’ onder druk is komen te staan. Tegelijkertijd stelt Schleper dat we dit omstreden begrip niet geheel moeten afwijzen, omdat het een belangrijke rol heeft gespeeld en blijft spelen in zoektochten naar een weloverwogen omgang met dieren.
Langetermijnperspectief
Met de publicatie van The History Manifesto door Jo Guldi en David Armitage werd in 2014 een belangrijke oproep gedaan om het historische langetermijnperspectief te herwaarderen tegenover de kortetermijnbenadering. Ook in de milieugeschiedenis bestaat al geruime tijd aandacht voor de mate waarin het milieu op lange termijn invloed uitoefent op menselijk handelen. Keynote-spreker Tim Soens (Universiteit Antwerpen) wees op de overeenkomsten en verschillen tussen watersnoodrampen en pandemieën. Ondanks dat rampen tot aanzienlijke maatschappelijke ontregeling konden leiden, werden er lang niet altijd pogingen gedaan om preventieve maatregelen te treffen. Soens liet zien dat de laagste inkomensgroepen disproportioneel zwaar getroffen werden – en dat elites pas ingrepen toen zij inzagen dat toekomstige rampen maatschappij-ontwrichtend zouden zijn. Volgens Soens zien we in de huidige COVID-19-pandemie wederom bewijs dat armeren zwaarder getroffen worden. Dit is een voorbeeld van hoe overstromingsgeschiedenis ons historische inzichten kan bieden die voor waardevolle reflectie kunnen zorgen bij de toekomstige omgang met rampen en pandemieën – bijvoorbeeld met COVID-19.
Ook werd de relatie tussen klimaat en conflict in historisch perspectief geplaatst. Dagomar Degroot ging in zijn bijdrage voor het panel ‘Klimaat en Conflict: wat geschiedenis ons leert’ in op de discussie over de opwarming van de aarde en de invloed daarvan op de mondiale maatschappij. Degroot stelt dat er weliswaar niet gesproken kan worden van directe causaliteit tussen klimaatverandering en conflict, maar dat er wel een correlatie kan bestaan.
Fundamentele reflectie
Tijdens een slotdebat was er ruimte voor fundamentele reflectie op de waarde van milieugeschiedenis voor Environmental Humanities en andersom. Jeroen Oomen formuleerde een argument tegen verdere disciplinevorming. Naar zijn idee zijn de Environmental Humanities een belangrijke drijvende kracht achter vernieuwing en helpen zij bij de ontwikkeling van een nieuw vocabulaire om complexe problemen beter te begrijpen. Volgens Oomen kan het veld echter het interdisciplinaire gesprek voortstuwen zonder per se een discipline te vertegenwoordigen, wat bovendien meer nadrukkelijke methodologische vernieuwing behoeft. Oomen toonde zich daarnaast bezorgd over een door activisme gedreven moreel absolutisme binnen de Environmental Humanities, een fenomeen dat hij herkende uit de jonge jaren van de interdisciplinaire discipline Science and Technology Studies (STS).
Inger Leemans stelde in haar reactie disciplinevorming juist als wenselijk te zien voor institutionele inbedding en de daarbij behorende bescherming en weerbaarheid van onderzoekers binnen een bepaald vakgebied. Petra van Dam voegde daaraan toe dat (studenten)activisme juist een belangrijke drijfveer kan zijn om interesse te ontwikkelen in een specifiek vakgebied. Dat gebeurde eerder met Sociale Geschiedenis, waarbij sociaal bewustzijn bijdroeg aan de ontwikkeling van deze toonaangevende discipline. Leemans ziet daarnaast veel methodologische vernieuwing in de Environmental Humanities, bijvoorbeeld het combineren van meer dan twee methodes. Bovendien kan de cultuurgeschiedenis zich juist als broker opstellen tussen de alfa- en bètawetenschappen.
Kristine Steenbergh en Henk te Velde benadrukten in het slotwoord de waarde van geschiedenis als onderdeel van de Environmental Humanities. Interdisciplinaire samenwerking binnen de geesteswetenschappen kan er juist toe bijdragen dat complexe verbanden worden doorgrond en bekende bronnen opnieuw gewaardeerd. Bovendien zet ze aan tot ontwikkeling van een langetermijnperspectief en het leggen van nieuwe parallellen met het verleden.
Het digitale KNHG Jaarcongres laat zien dat er veel kansen liggen voor historici om zich te verhouden tot actuele vraagstukken over mens en natuur. Opvallend was de fundamentele reflectie op de waarde van interdisciplinaire samenwerking via Environmental Humanities. Hierbij werd gesproken over zinvolle interdisciplinaire dwarsverbanden, methodologische uitdagingen en de herwaardering van bekende historische concepten en bronnen. Deze kwesties verdienen verdere reflectie. Het Jaarcongres is erin geslaagd de deelnemers aan het denken te zetten over hoe historici nieuwe perspectieven kunnen ontwikkelen over de verhouding tussen mens en natuur.
Dit verslag verscheen eerder op de website van het KNHG. Het is ook via Historici.nl gedeeld vanwege zijn raakvlakken met ons Dossier Ecogeschiedenis.