Dossier Ecogeschiedenis – Blog: Het behoud van het Leudal – een pleidooi voor een politieke geschiedenis van natuur en milieu
In juli 1935 stuurde de Vereniging Natuurmonumenten een dringende oproep aan de ministers van Sociale Zaken en van Waterstaat, en aan Provinciale Staten van Limburg. Het landschap van de Leubeek en Zelsterbeek in Midden-Limburg, ‘een der schoonste en merkwaardigste stukken ongerepte natuur die in ons land te vinden zijn’, werd ernstig bedreigd door plannen om de beken te ‘normaliseren’. Vanwege de ‘unieke flora en fauna’ én de buitengewone bekoring van het landschap was het Leudal een ‘natuurmonument van de hoogste orde’.
Verschillende benaderingen
De brieven van Natuurmonumenten vormen een fascinerende bron voor het vakgebied van de environmental history. Toch is opvallend hoe verschillend natuur- en milieuhistorici naar deze episode kunnen kijken. In deze bijdrage pleit ik ervoor om, zeker voor de twintigste eeuw, sterker een politiek-historische benadering te hanteren (zie ook deze bijdrage). Dat staat gedeeltelijk haaks op twee stromingen of trends in eerdere bijdragen in het Dossier Ecogeschiedenis, die ik hier kort wil benoemen.
Ten eerste valt op, kijkend door een cultuurhistorische bril, dat de brief van Natuurmonumenten uit 1935 zo’n strikt onderscheid maakte tussen enerzijds de ‘ongerepte natuur’ in het ‘natuurmonument’, en anderzijds de mens, die geen deel uitmaakt van die natuurlijke omgeving. In de Nederlandse context is dat narratief van een strikte scheiding tussen mens en natuur zichtbaar als het gaat over de eeuwenlange strijd tegen de overweldigende kracht van natuurgeweld, óf juist over de beheersing van de natuur door ontginningen en droogleggingen.
Tegenwoordig weten we dat het Leudal in feite geen ‘ongerepte natuur’ was. Het was juist een agrarisch cultuurlandschap, mede vormgegeven door eeuwenlange menselijke aanwezigheid. Dat brengt ons bij de tweede benadering: die van de historische ecologie, landschapsgeschiedenis en onderzoek naar biodiversiteit in het verleden. De bestandsopname van de aanwezige planten- en diersoorten in het Leudal in de jaren dertig is een waardevolle bron voor natuur en biodiversiteit in het verleden en plaatst een kritische noot bij het culturele discours dat die onder invloed van de mens vooral achteruit zijn gegaan.
Een politiek-historische benadering
Voor de environmental history van de twintigste eeuw pleit ik voor een politiek-historische benadering die zich ongegeneerd concentreert op de human agency: menselijke actoren die zich bezighielden met natuur, milieu en landschap. De manier waarop natuurbeschermers invloed uitoefenden op overheidsinstanties, hoe ze wetenschappelijke en esthetische argumenten inzetten en strategische allianties met andere groepen aangingen, is geen bijkomstigheid, maar een belangrijk punt van aandacht. Deze machtsgerelateerde beslissingen hadden een directe weerslag op natuur en landschap en op de verhouding van menselijke samenlevingen tot hun natuurlijke omgeving. Ik onderscheid twee belangrijke redenen om onze aandacht te verleggen naar deze politiek-historische aspecten.
In de eerste plaats zijn ook culturele beelden van natuur geen neutrale, machtsvrije constructen. Het ideaalbeeld van een ‘wilde natuur’ heeft directe repercussies voor menselijke bewoners of gebruikers van die natuur, die hun gedrag ingrijpend moeten veranderen. In haar brief aan Provinciale Staten van Limburg over het Leudal deed Natuurmonumenten ‘een dringend beroep op Uw vaderlandsliefde om dit gebied ongerept te bewaren’. De vereniging trok bewust de nationale kaart: Nederlands nationalisme als reden om de natuur te beschermen.
De tweede reden is dat het beeld van een overweldigende, vijandige natuur, waartegen de mens zich moet verdedigen, niet meer opgaat in het Antropoceen. Vanaf de twintigste eeuw drukt de mens een zwaar stempel op zijn natuurlijke omgeving: via klimaatverandering en milieuvervuiling, maar ook door moderne ontwikkelingen in de landbouw. Mensen en hun politieke beslissingen maken de natuurlijke omgeving, en niet andersom.
Een taak voor historici
Dat besef dringt echter te weinig door tot het politieke en maatschappelijke debat rondom de actuele milieu- en klimaatproblematiek. Politici en democratische besluitvormingsprocessen zijn slecht toegerust om te overzien dat milieuproblemen of ‘natuurrampen’ geen ongrijpbare bedreigingen van buitenaf zijn, maar steeds vaker het gevolg van menselijke handelingen in het verleden. Daarom schuiven ze radicale beslissingen om nú de CO2-uitstoot drastisch te beperken liever vooruit, met alle gevolgen van dien voor het klimaat in de komende decennia.
In dat stukje bewustwording over de relatie tussen mens en natuur in het Antropoceen ligt een belangrijke taak voor historici. Om één praktisch voorbeeld uit Nederland te geven: de extreme droogte in veel gebieden in de afgelopen zomers is geen incident, maar een rechtstreeks gevolg van een waterhuishouding, die tientallen jaren eenzijdig was gericht op ontwateren, normaliseren en zoveel mogelijk water afvoeren. Dat was echter geen onvermijdelijke ontwikkeling. Er bestonden alternatieven: mede dankzij de actie van de natuurbeschermingsbeweging in de jaren dertig werd een deel van de Leubeek in Midden-Limburg niet genormaliseerd. Het denken en handelen van historische actoren had dus effect – waarbij natuurbeschermers, de milieubeweging, boeren en grote bedrijven het uiteraard niet altijd eens waren. Door dergelijke alternatieven aan te reiken kunnen historici bij uitstek bijdragen aan onze eigen politieke besluitvorming voor de toekomst.
Kristian Mennen is natuur- en milieuhistoricus. Hij is momenteel werkzaam als docent aan de Universiteit Utrecht en werkt aan een boek over de geschiedenis van natuurbescherming in Nederland.
De citaten zijn ontleend aan de stukken uit het Stadsarchief Amsterdam, Archief Natuurmonumenten, inv.nr. 2296.