Dossier 1572 – Overheidscommunicatie tégen de Geuzen: plakkaten in context
Deze bijdrage is onderdeel van het tweeluik ‘Gelderland vs. kustgewesten 1572’. Lees de eerste bijdrage hier.
Plakkaten waren, zoals in een eerdere bijdrage vermeld, niet simpelweg regelgeving: het waren open brieven gericht aan het publiek, waarbij problemen benoemd werden. Deze problemen hoefden niet alleen door de overheid van bovenaf vastgesteld te worden maar konden ook middels petities en rekwesten worden aangereikt. Als gevolg van deze context bestonden zij niet alleen uit een aantal regels waarin de nieuwe regel werd vermeld. Zij kenden een vaste structuur en opbouw die nodig was om de vaak lange teksten overzichtelijk te maken voor het publiek wat er kennis van moest nemen.
Structuur van plakkaten
Een plakkaat begon met een introductie, in dit stuk werd het probleem kenbaar gemaakt en een betoog gegeven waarom het probleem aangepakt moest worden. Omdat regels vaak nadelige consequenties konden hebben voor inwoners omdat ze of vrijheden moesten inleveren, of er geld van hen verlangd werd in de vorm van belastingen, was het belangrijk dat de introductie overtuigend van karakter was zodat mensen de noodzaak van het gehoorzamen van een nieuwe regel zouden inzien. Vervolgens kwam er na de dikgedrukte woorden SOO IST (een signaalwoord wat de maatregelen aankondigde) de eigenlijke regel en de hoogte van de straf die gepaard ging met overtreding. Ten slotte werd het plakkaat standaard afgesloten met een benoeming van het gebied waar de bepaling voor gold en waarin het plakkaat verspreid moest worden. Het plakkaat werd afgesloten met een zegel, de datum en de ondertekening van de opdrachtgever. Om regels bekend te maken maakte een omroeper een ronde door ‘zijn’ stad of dorp om een nieuw plakkaat bekend te maken, of juist om een al bestaand plakkaat nog eens onder de aandacht te brengen. Ook werden plakkaten vaak als affiche op drukke plekken als het marktplein aangeplakt en gingen verloren door de natuurlijke elementen.
In het geval van de plakkaten die tegen de Geuzen en de rebellenlegers waren gericht kwam daar ook propaganda bij kijken. Om het publiek te overtuigen om bijvoorbeeld handels- en communicatie verboden met rebellen te gehoorzamen, werden deze rebellen in de plakkaten als kwaadaardig weggezet. Dit gebeurde door de rebellen te bestempelen als: ‘quaet-geboefte, piraten, zee-roovers, babarische oeveldaders.‘ Al lijken deze woorden tegenwoordig vrij mild, in de context van de zestiende-eeuw waren het serieuze aantijgingen tegen de rebellen: oevel betekent kwaadaardig. Verder werden hun kwade daden benadrukt: ‘[de rebellen] hebbende oock aldaar geprepetreert [uitgevoerd] seer wreede ende grouwelycke moordade doodtslagen ende plunderingen..’ Plakkaten konden dus ook propaganda bevatten om het publiek te overtuigen van de noodzaak van een nieuwe wet en droegen op dus ook bij aan beeldvorming wegens de framende woorden.
Een strijd om gezag?
Hoe ontstond een plakkaat? Wat leidde ertoe dat het bestuur van een regio of stad uiteindelijk een bepaling liet uitvaardigen? En zaten er naast de duidelijke praktische functies ook nog andere motieven achter?
In de oudere historiografie ligt de nadruk op de regelgeving van bovenaf, het idee is dat een wetgever (dat kan elke overheidslaag zijn: van dorp/waterschap tot vorst) een bepaling aankondigde die alle onderdanen moesten gehoorzamen. Dit idee van eenrichtingsverkeer (b)lijkt achterhaald, uit recenter onderzoek komt naar voren dat middels petities ook om regelgeving verzocht kon worden. Er waren meerdere redenen waarom instituties luisterden naar hun onderdanen. De eerste reden is dat de elite waar het bestuur uit bestond altijd in de minderheid was; zij moesten het volk in zekere mate tevreden houden anders zou het hen kunnen afzetten. Echter zat er ook een symbolisch-culturele reden achter de gewilligheid van besturen om naar onderdanen te luisteren. Als bestuur hadden zij de morele plicht om de rust te bewaren in de samenleving. Zolang de rust verstoord werd door problemen en conflicten voldeed het bestuur niet aan zijn eigen waarden. Een bestuur moest zijn macht en gezag legitimeren via correcte en responsieve regelgeving.
In de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog stond juist de legitimatie van het bestuur op het spel. Een reden waarom Willem van Oranje in Dordrecht een alternatieve vergadering (bekend als de ‘Eerste Vrije Statenvergadering’) bijeen riep nadat de officiële stadhouder Bossu dat in Den Haag had gedaan, was om Bossu’s gezag als legitieme stadhouder te betwisten. In de ogen van de rebellen was Willem van Oranje nog steeds de echte stadhouder van Holland. Het is logisch dat niet lang na de vergadering in de Lage Landen het plakkaat van niet te obedieren van de bevelen van rebellen tot Dordrecht werd gepubliceerd. De strijd om het gezag was begonnen.
Plakkaten die verboden om met de rebellen te handelen, communiceren of zelfs om naar Holland en Zeeland af te reizen kenden naast praktische redenen ook een symbolisch motief: zij moesten het gezag en de onafhankelijkheid van de rebellen ondermijnen. Een plakkaat gaf zelfs toestemming tot het confisqueren van alle goederen van de rebellen. Naast economisch-militaire motieven gaven de plakkaten ook een duidelijk boodschap af die al in propagandistische gedeelten van de plakkaten naar voren kwam: de rebellen zijn criminelen zonder enig legitiem gezag, zij hadden zelfs geen recht op hun eigen bezittingen.
Ten besluit
In de historiografie wordt vaak beweerd dat de eerste grote reactie van het Spaanse gezag op de in opstand gekomen steden in Holland en Zeeland de strafexpeditie van Don Frederik in oktober 1572 was. Recent is er meer aandacht voor hoe de strijd ook via pamfletten gevoerd werd, en hoe de verspreiding van nieuws en propaganda de perceptie van het conflict beïnvloedde. Echter, al maanden voordat de strafexpeditie van Don Frederik begon werd er door het Spaanse gezag gereageerd op de nieuwe ontwikkelingen via regelgeving. Ook deze regelgeving kende een symbolische waarde; via propaganda werden de rebellen zwart gemaakt. De nieuwe regelgeving poogde ook om het Spaanse gezag te bewaren, en het nieuwe wankele gezag van de rebellen te dwarsbomen. De strijd om het gezag werd dus niet alleen op het slagveld uitgevochten, of via pamfletten, maar ook via regelgeving.
Dr. Annemieke Romein is postdoctoraal onderzoeker aan het Huygens Instituut waar zij werkt aan haar NWO Veni-project ‘A Game of Thrones?!’. Zij is een expert op het gebied van vroegmoderne politiek-institutionele en rechtsgeschiedenis in vergelijkend perspectief.
Joost Oosterhuis studeert geschiedenis aan de universiteit van Amsterdam. Zijn interesses gaan uit naar politieke, diplomatieke en militaire ontwikkelingen in de vroegmoderne periode.
Rob Bes studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en loopt in 2022 stage bij het Huygens Instituut. Hij is vooral geïnteresseerd in de politieke cultuur van de Republiek tijdens de zeventiende eeuw maar heeft een brede belangstelling.