Historici.nl





Gepubliceerd op 22-06-2022

Dossier 1572 – Ketters en papen in de Lage Landen

In 1572 was het Nederlandse religieuze landschap nog een warboel van elkaar bestrijdende groepen. Nadat Maarten Luther in 1517 zijn oproep tot een reformatie van de kerk had gepubliceerd, werd het ook in de kerk van de Lage Landen al snel onrustig. Op allerlei verschillende manieren streefden gelovigen naar reformatie. Velen deelden de overtuiging dat misstanden in de kerk bestreden moesten worden. Veel gelovigen waren het erover eens dat de rijkdom en macht van de kerk slecht te rijmen vielen met het evangelie. Over de vraag hoe het streven naar herstel van de kerk gestalte moest krijgen, bestond veel minder eenstemmigheid. Een grote groep probeerde van binnenuit de kerk te hervormen. Een deel van deze groep kwam samen in conventikels om daar de bijbel te lezen, het gelezen gedeelte te bespreken, te bidden en te zingen. Gaandeweg organiseerde een aantal groepen zich buiten de bestaande kerk. Rond 1572 bestond er in de Lage Landen naast de oude katholieke kerk een groep dopers, een groep lutheranen en een groep gereformeerden.

Terug naar de oude kerk

De vernieuwers deelden het verlangen terug te keren naar het voorbeeld van de oude kerk. Bij dat voorbeeld van de oude kerk hoorde volgens hen een concentratie op de bijbel: het woord hoorde in de kerk centraal te staan. Over andere dingen werden de vernieuwers het minder makkelijk eens. Zo wezen de dopers erop dat in de bijbel alleen volwassenen worden gedoopt. Ze wezen daarom de kinderdoop van de hand. Volgens hen was kerklidmaatschap een keuze. Met deze zienswijze verbraken de dopers de eenheid tussen kerkelijke en seculiere samenleving. Kerk en stad of dorp vielen bij hen niet meer automatisch samen. Hun kritiek op de bemoeienis van overheden met geloof en kerk hing samen met hun opvatting dat kerklidmaatschap een keuze was. Deze dopers hadden niet een duidelijke structuur en kenden vele stromingen. Gereformeerden waren minder radicaal dan de dopers. Zij hadden hun wortels in Zürich en Genève en lieten zich onder anderen inspireren door Heinrich Bullinger en Johannes Calvijn. Zij handhaafden de kinderdoop en hadden een slagvaardige kerkelijke structuur. In hun kerkenraden bestuurden leken en predikanten samen hun gemeentes. De lutheranen stonden het dichtst bij de oude katholieke kerk. Maarten Luther was hun grote inspirator. In hun kerkdiensten handhaafden ze veel katholieke elementen en ze waren hiërarchischer dan dopers en gereformeerden. Net als de gereformeerden handhaafden ze de kinderdoop. 

Geloof en opstand

Met name de gereformeerden verbonden zich met het streven van de opstandelingen. Omdat Philips II vastbesloten was de katholieke monopoliepositie te verdedigen en hervormingsgezinden vervolgde, lag in het welslagen van de opstand voor gereformeerden de enige kans een legale positie in de Lage Landen te verwerven. Gereformeerden kenden bovendien met allerlei mitsen en maren een recht van opstand. Zij waren ervan overtuigd dat hun kerk de ware was en streefden ernaar de oude katholieke kerk te vervangen door de ware, gereformeerde kerk. Zij zagen dat niet als een vernieuwing, maar als een terugkeer naar de oude oorspronkelijke kerk. Willem van Oranje op zijn beurt, kon de gereformeerden goed gebruiken voor zijn opstand. Hij gebruikte het netwerk van gereformeerde kerken om troepen en fondsen te werven en pookte kerkenraden op steun te verlenen aan de opstand. De opstand, zo hield de prins hen voor, was immers begonnen om de ware religie in de Nederlanden te planten. Zo ontstond gaandeweg een hecht bondgenootschap tussen gereformeerden en opstandelingen.

Een ‘calvinistisch’ land?

Zodra de opstand voet aan wal kreeg, bleken de grote verschillen tussen politieke en religieuze opstandelingen tegen het Habsburgse gezag. De prins en stedelijke magistraten streefden naar een staat waarin meerdere kerken vreedzaam naast elkaar zouden samenleven. Dat was ook nodig: hoewel de onvrede met de oude katholieke kerk groot was, bleef aanvankelijk een groot deel van de bevolking trouw aan de oude kerk. Volgens een criticus van de gereformeerden, Dirck Volckertsz Coornhert, vormden zij maar een klein groepje. Het politieke streven naar religieuze coëxistentie was problematisch: het ontbeerde de vroegmoderne tijd aan voorbeelden van geslaagde vormen van religieuze diversiteit. Daar kwam bij dat kerken elkaar over en weer verketterden. Het aloude adagium dat de kerk op geestelijke wijze het lichaam van Christus was en dat Christus niet gedeeld kon worden, stond tolerantie in de weg. Over en weer verketterden kerken elkaar. Gereformeerden trachtten hun succes bij de opstand te gebruiken om andere kerken het leven zuur te maken. Daarvan hadden de katholieken die zich het sterkste met het Habsburgse gezag hadden verbonden het meeste te lijden. Toch ontwikkelde zich in enkele decennia een nieuwe balans. Gereformeerden werden de bevoorrechte kerk die ook het publieke leven stempelde. Andere groepen leidden een getolereerd bestaan: zolang ze zich niet te sterk manifesteerden, konden ze redelijk ongestoord hun gang gaan.

Mirjam van Veen is hoogleraar vroegmoderne kerkgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij publiceert met name over de polemiek tussen reformatie en radicale reformatie en over religieuze migratie.

Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.