De vroegmoderne toekomst lag ook open: verslag van het VNVNG-congres ‘Toekomstdromen’
De ‘toekomst’ is niet een achttiende-eeuwse ontdekking. Ook voor 1700 verwachtten, planden en controleerden Europeanen de tijd die komen ging — of ze deden in ieder geval een poging. Dat toonden de sprekers tijdens het congres ‘Toekomstdromen: Leven tussen hoop en vrees in de vroegmoderne periode’ in Leuven.
In de achttiende eeuw kantelde het Europese tijdsbesef. Dat betoogde de Duitse historicus Reinhardt Koselleck in zijn boek Futures Past. Door de razendsnelle opeenvolging van machtswisselingen en ontdekkingen sloten de ervaringen uit het verleden niet langer aan bij al die nieuwigheid. Dat was verwarrend en beangstigend voor achttiende-eeuwers, maar tegelijkertijd ‘opende’ het hun toekomst. Volgens Koselleck ontdekten Europeanen de tijd die komen ging als een die ze zelf konden vormgeven.
De laatste jaren is er steeds meer kritiek op Kosellecks these. Vroegmodernisten, mediëvisten en zelfs hier en daar een oudheidkundige beweren dat het allemaal wat genuanceerder lag. Die nuance stond centraal op het congres ‘Toekomstdromen: Leven tussen hoop en vrees in de vroegmoderne periode’ dat op vrijdag 25 oktober 2024 plaatsvond in Leuven. De middag werd georganiseerd door de Vlaams-Nederlandse Vereniging voor Nieuwe Geschiedenis. Voorzitter Dries Raeymaekers trapte het programma af: ‘De visie op de toekomst vóór de achttiende bleek niet zo gesloten als gesteld.’
Kleine levens, nabije toekomsten
Kosellecks theorie gaat over brede maatschappelijke veranderingen en grootse revoluties. De sprekers op het Leuvense congres hielden het kleiner. Jessica den Oudsten reconstrueerde de levens van buitenlandse, zeventiende-eeuwse migranten in Amsterdam. Ze waren verhuisd in de hoop op een betere toekomst. Zo vond Den Oudsten in de Amsterdamse stadsarchieven een Zweeds weeskind dat aanmonsterde als scheepstimmerman op een VOC-schip en vervolgens in Sri Lanka besloot te blijven. Blijkbaar zag hij daar de beste vooruitzichten.
Terwijl Den Oudsten de verwachtingen van migranten enkel kon deduceren uit hun handelen, analyseerde Elisabeth Heijmans uitgesprokener toekomstduiders. Heijmans bestudeerde de correspondenties van Franse kooplieden. De handelaren verscheepten Canadese kabeljauw en Caribische suiker. In hun brieven turfde Heijmans hun verwijzingen naar de toekomst en of die spraken van zekerheid of onzekerheid. De kooplieden waren meestal erg zeker van hun zaak. Ze schetsen, zo zei Heijmans, een jaarlijkse ‘routinetoekomst met enkele onverwachte gebeurtenissen’.
Heel gek is dat niet. Immers, ‘met het vermogen waarschijnlijke uitkomsten te voorzien toonden handelaren hun ervaring met en kennis van de markt’, aldus Heijmans. En met die ‘toekomstkaders’ moest gehandeld worden. Zo zag kabeljauwhandelaraar Françoise Datour in dat de War of Jenkin’s Ear (1739-1748) misschien slecht leek voor haar handel, maar dat hetzelfde conflict ook de prijzen van haar waren flink kon opdrijven. Als de vissen maar op tijd in Marseille aankwamen.
Vuurzee en droog meer
De andere twee lezingen van het symposium draaiden om toekomstduiders met grootsere visies. Zo bestudeerde Steven Vanden Broecke de werken van de zeventiende-eeuwse astronoom Govaert Wendelen. Uit de bewegingen van de hemellichamen, maar ook uit de klassieke literatuur en materiële overblijfselen, deduceerde Wendelen wanneer de aarde was begonnen én wanneer deze zou eindigen. Zijn lezers konden de apocalyptische vuurzee alvast in hun agenda zetten.
Anna-Luna Post zoomde niet in op een doemdenker, maar op een proto-utopist. In de plannen van Jan Adriaansz. Leeghwater om het Haarlemmermeer leeg te pompen vond ze beloften van werkgelegenheid, belastinginkomsten en een remedie tegen de luiheid van burgers. Het leverde ook nog eens heel wat ‘deugdzame melk en kaas’ op. Toch zag Post ook een ‘vrezend randje’ in Leeghwaters projectvoorstel. Als er niet werd gehandeld en het Haarlemmermeer niet drooggelegd zou worden, zo waarschuwde de ingenieur, zou de volgende generatie lijden onder de rampspoed. ‘Zo’n soort argument,’ merkte Post op, ‘zou je nu ook kunnen tegenkomen bij Extinction Rebellion.’
Open toekomst?
Het congres rondde af met een ‘afsluitende reflectie’ door Jeroen Puttevils (Universiteit Antwerpen). Die afsluiting was meer dan welkom. Hoewel alle papers op zichzelf razend interessant en goed onderbouwd waren, was het verband ertussen niet direct duidelijk. Immers, er zit nogal een verschil tussen jaarlijkse kabeljouwvangstcycli, hoopvolle migrantendromen, verre apocalypsvoorspellingen en decennialange polderprojecten. Ja, al die fenomenen draaiden om toekomsten, maar wel om toekomsten die heel fundamenteel van elkaar verschilden.
Puttevils’ lijntjes tussen de lezingen waren dan ook juist drie tegenstellingen: hoop versus vrees, persoonlijk versus collectief en nabij versus ver. De vroegmoderne toekomst was, net als de onze, verre van eenduidig. En daarmee hadden de sprekers samen aangetoond wat de VNVNG-voorzitter bij de start van het congres al claimde: ook voor vroegmodernen lag de toekomst open.