De keuze was reuze – Blog over de AHA Annual Meeting 2024
De biografie centraal
Begin januari 2024 reisde ik voor het KNHG naar het jaarlijkse congres van historici in de Verenigde Staten. Naast alle zakelijke afspraken en sessies die voor mijn werk bij het KNHG relevant zijn, blijft er altijd tijd over om panels op mijn eigen onderzoeksgebied bij te wonen. Als biograaf van Dr. W.H. Posthumus-van der Goot (1897-1989), een vrouw die tot op hoge leeftijd actief was in het Nederlandse feminisme, een archief oprichtte, een carrière had bij de Nederlandse radio en een internationale vereniging van vrouwen werkzaam bij radio en televisie oprichtte, verschillende boeken schreef over vrouwen en over vrede, en nog veel meer deed, ging mijn bijzondere belangstelling uit naar sessies over feminisme en biografieën.
De keuze was weer reuze
Van de ruim 300 sessies tijdens het congres in San Francisco waren er dit jaar, naast veel aandacht voor de politieke situatie in de Verenigde Staten en elders in de wereld, maar liefst vijfentwintig sessies gewijd aan de biografie als wetenschappelijke praktijk. Veel meer dan een mens kon bezoeken in drie dagen tijd. Dat noopte dus tot scherpe keuzes maken. Mijn belangrijkste criterium in dat keuzeproces was dat het onderwerp op de een of andere manier gerelateerd moest zijn aan mijn eigen biografisch onderzoek. Dat onderzoeksgebied is weliswaar breed, van politieke geschiedenis van de twintigste eeuw tot feministische theorie, en van media geschiedenis tot koloniale geschiedenis. Daarom heb ik mij dit jaar beperkt tot sessies over de praktijk van biografen en hun biografieën. In dit blog deel ik voor alle (aspirant) biografen vier inzichten uit de presentaties die ik bijgewoond heb.
Generationeel privilegeRachel Hope Cleves dat het onderwerp moederschap in het wetenschappelijke werk van haarzelf en haar tijdgenoten nauwelijks een rol speelt. Dit in tegenstelling tot het werk van vrouwelijke historici in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Zij onderzochten juist moederschap als onderwerp of namen het als belangrijk thema in hun biografieën op. Hope Cleves verklaarde dit uit de persoonlijke strijd die deze historicae moesten voeren om een carrière en moederschap te kunnen combineren. Haar generatie daarentegen (waar ik er overigens ook toe behoor) hoefde die strijd niet meer te voeren en plukte in feite de vruchten van de strijd van de generatie daarvoor. Maar weinig (vrouwelijke) historici van de generaties X en daarna zijn zich van dit ‘generationele privilege’ bewust. Het gaf me stof tot nadenken over de rol die moederschap speelt in de biografie die ik momenteel schrijf.
In de sessie over feministische biografieën in de jaren tachtig van de vorige eeuw en nu constateerdeBiased archiveEric Ketelaar te parafraseren, elk archief heeft zijn narratief. Mensen die geen papieren spoor hebben nagelaten, kunnen wel opduiken in (persoons)archieven van anderen. Ook dan valt hun verhaal te vertellen. In die gevallen is het nog belangrijker bewust te zijn van het narratief van het archief, maar ook van de bevooroordeelde onderstroom van de archiefvormer en de andere historische actoren in de documenten. Juist deze biases leren ons iets over vooroordelen en machtsrelaties. Om dat te kunnen zien moeten historici niet alleen tegen de stroom inlezen maar ook de meerdere lagen in de bronnen herkennen. Dat is geen gave, zo is mijn ervaring, maar een proces van lezen en herlezen.
Iedere historicus die met archieven werkt, weet dat deze primaire bronnen altijd bemiddeld zijn. De archiefvormer maakte keuzes wat wel en wat niet te bewaren, de erfgenamen vernietigen soms documenten of houden delen achter, de archivaris schoont en ordent. Kortom, om archiefwetenschapperPraten met de dodenConversations with the dead, stelde Edward Muir dat historici in het algemeen en biografen in het bijzonder in twee tijdsdimensies moeten leven, het heden en het verleden. Door vragen aan de bronnen te stellen, kunnen zij met de doden in gesprek gaan. Soms krijgen historici directe antwoorden maar veelal leveren die bronnen indirecte antwoorden op. Dat leidt tot ‘historische mogelijkheden’ in plaats van feiten. Dat is voor biografen heel herkenbaar. Regelmatig moeten zij schrijven dat iets heel goed mogelijk geweest zou kunnen zijn. Of sommen verschillende mogelijkheden als verklaring voor een gebeurtenis of ontwikkeling op omdat klip en klare zekerheden niet te geven zijn. Wij waren er immers niet bij, de bronnen spreken elkaar tegen of houden zich stil.
In zijn presidentiele rede, getiteldOpvallend genoeg stelde Muir dat juist die stiltes in de archieven de sterkste antwoorden opleveren. Ik weet niet zeker of ik dat met hem eens ben. Wellicht is dat te wijden aan het verschil in onderzoeksgebied, hij is gespecialiseerd in vroegmoderne Italiaanse geschiedenis waar stiltes in de bronnen waarschijnlijk veel voorkomend zijn. Ik werk daarentegen met een uitgebreid persoonsarchief van een twintigste-eeuwse vrouw die iets meer dan 2.300 mappen na liet. De stiltes die dat archief vertoont, roepen meer vragen op dan dat ze antwoorden verschaffen.
Spiegeleffect
Volgens Muir was praten met de doden een historische methode tot de moderne negentiende-eeuwse geschiedschrijving ontstond. Geleerden, veelal mannen, trokken zich ’s avonds terug in hun bibliotheek of rookkamer en gingen imaginair het gesprek aan met de wijsgeren uit de Oudheid. Uit die gesprekken kwamen hun inzichten voort of trokken zij conclusies, die zij vervolgens aan het papier toevertrouwden. Een belangrijk element in dit proces was identificatie aldus Muir. Hij trok dat door naar deze tijd en wees op een valkuil voor historici in het algemeen en biografen in het bijzonder. Zij lopen het gevaar van historische identificatie met het onderwerp van hun onderzoek wanneer zij te veel in de historische spiegel kijken.Kortom historici moeten zich bewust zijn van het gevaar van het spiegeleffect. Het is grappig dat Muir dit spiegeleffect zo nadrukkelijk benoemde, omdat het herkenbaar is voor veel biografen. Na de eerste onbevangenheid gaan we onze onderzoeksobjecten haten of van hen houden. In het laatste geval speelt het spiegeleffect altijd op zijn minst een beetje mee. Hoe dat bij mij zit, hou ik voorlopig nog even voor me.
Antia Wiersma is directeur KNHG en biograaf van dr. W.H. Posthumus-van der Goot.