Call for articles: Universitaire cultuur 1780-1940
De redactie van De Moderne Tijd heeft de ambitie een themanummer te gaan wijden aan de universitaire cultuur in Nederland en Vlaanderen in de periode die het tijdschrift bestrijkt, de lange negentiende eeuw (1780-1940).
Aanleiding daarvoor is de hartenkreet die Eelco Runia in januari 2018 publiceerde in de NRC: ‘Waarom ik ontslag neem bij de universiteit’. Bij wijze van exitgesprek legt hij in dat artikel uit waarom hij zijn baan als docent aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft opgezegd. Hij constateert dat het neoliberale bestuursmodel dat marktdenken heeft opgelegd aan de universiteiten, hem als docent dwingt zijn wetenschappelijke en professionele idealen en identiteit te verloochenen.
Zijn kritische analyse van de hedendaagse universiteit verleidt tot blikken over de schouder: was het vroeger beter, waren de Nederlandse en Vlaamse universiteiten inderdaad ooit een bakermat voor Bildung, vormden ze een gemeenschap waarin het verwerven van kennis en het kritische denken voorop stonden, waarin onderzoekers de tijd kregen om te peinzen en de studenten via een brede en diepgravende oriëntatie hun vorming tot zelfstandige en vrije persoonlijkheden realiseerden?
Academisch luilekkerland
We zijn geneigd, wellicht betoverd door het warme licht van de nostalgie, te denken dat dat academische luilekkerland heeft bestaan. Maar de beschikbare feiten zijn niet eenduidig.
De dagelijkse praktijk van bijvoorbeeld Allard Pierson, die in 1876 werd aangesteld aan de Universiteit van Amsterdam, illustreert dat. Zijn leerstoel omvatte de moderne letteren, de kunstgeschiedenis en de esthetica, dus het werkterrein van een halve letterenfaculteit. Hij bediende daarmee serieuze aantallen studenten. In 1877 volgden 56 studenten de colleges esthetiek, 20 die van de Duitse letteren. In zijn dagboek verzuchtte hij aan het einde van zijn tweede collegejaar dat hij zelf van zijn colleges misschien wel het meeste geleerd had.
Daar staat tegenover dat het onderwijs pas in november begon en Pierson maar zes uur college per week gaf. Zijn studenten deden lang niet allemaal examen, en dat werd maar één maal per jaar afgenomen, mondeling. De borging van de kwaliteit en de rendementen van Piersons onderwijs moesten het doen zonder tussentoetsen, beoordelingsformulieren, modelantwoorden, leerlijnentools, toetsmatrixen en verslaglegging aan examencommissies. Of was er een stelsel van ongeschreven regels dat net zo dwingend was en iedereen buitensloot die niet de juiste, elitaire opvoeding en scholing had gehad?
Things done versus doing things
De geschiedenis van de Nederlandse en Vlaamse universiteiten en van de aldaar beoefende wetenschap is behoorlijk uitgebreid bestudeerd. Toch vinden we in die rijkdom aan publicaties niet gemakkelijk antwoord op bovengenoemde vragen. De nadruk in die studies ligt doorgaans op de institutionele geschiedenis en de ontwikkeling van wetenschappelijke denkbeelden, op things done niet op doing things, zoals Herman Paul het formuleerde. De geleefde werkelijkheid, waarvoor behoorlijk wat bronnen beschikbaar zijn zoals het als het dagboek van Pierson, wacht nog grotendeels op ontsluiting.
We zijn daarom op zoek naar bijdragen over vragen zoals: Wat deden de hoogleraren en studenten de hele dag? Hoeveel tijd besteedden ze aan onderwijs en onderzoek? En waar deden ze dat? Hoe verhielden onderzoek en onderwijs zich tot elkaar? Hoeveel valorisatie werd er van hen gevraagd?
Hoe was de positie van de privaatdocenten? Hoe bepalend was de financiering van onderzoek en onderwijs in de praktijk?
We denken aan bijdragen van 3000 à 5000 woorden, die in de loop van 2020 gepubliceerd zouden worden. Deadline voor het inleveren van de bijdragen is 1 oktober 2019.
Interesse? Neem contact op met de redactie van De Moderne Tijd via: L.K.Vermeer@rug.nl