Blogserie Vroegmoderne Publieksdiplomatie – Verdedigen van een mislukte vrede in binnen- en buitenland
Tijdens de Opstand in de Nederlanden zijn vele pogingen ondernomen om via vredesgesprekken een oplossing voor het conflict te vinden. In 1579 werden in Keulen, dankzij de bemiddeling van de Duitse keizer, de vertegenwoordigers van Filips II en de Nederlandse rebellen rond de onderhandelingstafel gebracht. Deze laatste bilaterale vredesonderhandelingen mislukten. Meteen probeerden de twee strijdende partijen met behulp van verschillende publicaties aan te tonen dat dit niet hun schuld was. De verschillende talen waarin ze dit deden vertelt iets over het beoogde publiek.
Na enkele maanden werden in december 1579 de vredesgesprekken in Keulen stopgezet. Een maand later al verscheen in Antwerpen bij de drukkerij van Plantijn een uitgave van alle officiële documenten over de vredehandel. Deze Acta Pacificationis was samengesteld door de Friese jurist Agge van Albada, die in Keulen als woordvoerder fungeerde voor de Staten-Generaal. Later in hetzelfde jaar verscheen een uitgebreidere, becommentarieerde editie van de stukken door Albada. Zijn werk is voornamelijk bestudeerd omwille van de inhoudelijke argumenten ter verdediging van de Staten en de Opstand in de Nederlanden. Het is echter ook een belangrijk werk vanuit het oogpunt van publieksdiplomatie.
De Staten-Generaal hadden immers al in de zomer, tijdens de onderhandelingen in Keulen, een strategie bedacht om zichzelf te verantwoorden, mochten de gesprekken niets opleveren. Zij wilden duidelijk snel kunnen handelen indien dat nodig was. Alle stukken over de vredehandel dienden openbaar te worden gemaakt om de schuld subtiel op de andere partij te schuiven. Albada werd als verantwoordelijke aangewezen om deze officiële documenten te bundelen en uit te geven.
Deze vroege voorbereidingen waren cruciaal, aangezien de tegenpartij niet van plan was om het initiatief aan de Staten over te laten. De stroom aan positieve berichtgeving over de Staten, zelfs aan het keizerlijke hof in Wenen, verontrustte verschillende Spaanse diplomaten. Zij raakten er steeds meer van overtuigd dat ze een passend antwoord dienden te bieden op de binnenlandse en buitenlandse propaganda van de Staten. In deze jaren begon de koninklijke partij steeds meer praktijken en tactieken over te nemen van de opstandelingen.
Het werd tijd voor een koekje van eigen deeg. Zoals de Zuid-Nederlandse vertegenwoordiger Christoffel d’Assonleville het veel mooier verwoordde in een brief aan Kardinaal Granvelle werden de opstandelingen en Oranje ‘assailly maintenant des ses propres armes de persuasion’ [‘nu aangevallen met zijn eigen overtuigingswapens’]. De hertog van Terranova, de Spaanse hoofdonderhandelaar in Keulen, stelde in zijn brieven aan Filips II dat het belangrijk was om, zeker in de Duitse gebieden, het narratief van de Staten te weerleggen. Met het opbreken van de vredesonderhandelingen verscheen eind 1579 in het Latijn in Keulen Relatio ad Sacram Caesaream Maiestatem, een verslag van de gesprekken samen met de originele documenten als bewijsstukken vanuit Spaans oogpunt.
Beide partijen publiceerden dus eerst in het Latijn, niet meteen de taal waarin volgens de meeste historici een breed publiek werd aangesproken. Latijn fungeerde echter nog wel als lingua franca in bestuurlijke organen van het Heilig Roomse Rijk en ook in diplomatieke aangelegenheden; zo werden de onderhandelingen in Keulen ook officieel in het Latijn gevoerd. Sowieso waren deze lijvige publicaties met akten niet de meest spannende teksten om een grote groep mensen te overtuigen. Deze twee uitgaves waren vooral bedoeld om de keizerlijke gezanten, net zoals andere hertogen en prinsen in het Heilige Roomse Rijk, te overtuigen.
Pas in tweede instantie werden deze publicaties ook vertaald, waarbij de taal opnieuw aangeeft waar de prioriteiten lagen voor de verschillende partijen. Zo verscheen in 1580 een Nederlandse vertaling van Albada’s becommentarieerde versie bij de Leidse drukker Charles Silvius. Deze vertaling werd gepubliceerd op bevel van de Staten van Holland, en ze waren hiermee niet aan hun proefstuk toe. De Staten van Holland hadden ook al tijdens eerdere vredesgesprekken, zoals in 1574 te Breda, de opdracht gegeven tot het publiceren van brieven over vredesonderhandelingen. In tegenstelling tot de twee edities in het Latijn was deze Nederlandse vertaling van de akten dus voornamelijk bedoeld om het eigen binnenlandse publiek verder te overtuigen.
Tekst gaat verder onder afbeelding
Het is opvallend dat de koningsgezinde verantwoording niet in het Nederlands werd vertaald, maar wel in het Duits door de Keulse hoogleraar wiskunde en voormalig drukker Theodorus Graminaeus. In zijn voorwoord tot de lezer liet hij duidelijk verstaan dat hij de versie van de Staten die in Antwerpen verschenen was hiermee expliciet wilde weerleggen. Het illustreert opnieuw het belang dat de hertog van Terranova hechtte aan het Duitse publiek, dat overtuigd moest worden van de oprechte intenties van Filips II. Door aan te tonen dat de Nederlandse opstandelingen geen vrede wilden, hoopte de Spaanse gezanten dat de Duitse steun of sympathie voor het conflict zou afbrokkelen. Op deze manier helpt het kijken naar de taal waarin de verschillende partijen publiceerden ons iets verder op weg om grip te krijgen op welke doelgroep(en) ze wilden bereiken.
Voor wie meer wil weten:
- over de verschillende vredespogingen: Violet Soen, Adellijke en Habsburgse verzoeningspogingen tijdens de Nederlandse Opstand (Amsterdam, 2012).
- over de communicatiestrategie van de Spaanse Habsburgers: Monica Stensland, Habsburg Communication during the Dutch Revolt (Amsterdam, 2012).
- over Agge van Albada: Wiebe Bergsma, Aggaeus van Albada (c. 1525-1587), schwenckfeldiaan, staatsman en strijder voor verdraagzaamheid (Groningen, 1983).
- over Christoffel d’Assonleville: Léon van der Essen, ‘De raadsheer d’Assonleville en zijn houding betreffende vrede en vredehandel met de Nederlandse “rebellen” in de jaren 1578 en 1579’, Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden 7 (1953), pp. 183-197.