Blogserie Vroegmoderne Publieksdiplomatie – Religieuze publieksdiplomatie
In de diplomatieke correspondentie van de Staten-Generaal vond ik een minuut van een brief van de Staten-Generaal aan de Zwitserse theoloog François Turretin uit 4 juni 1666. Een snelle scan van de inhoud wekte meteen mijn interesse: het ging namelijk over een bijbel in het Oud- en Nieuwgrieks, die in Genève gedrukt was op kosten van de Staten-Generaal in 1638. Waarom hadden de Staten-Generaal besloten de uitgave van het Nieuwe Testament in het Grieks te financieren? En waarom was deze publicatie meer dan dertig jaar later van diplomatiek belang?
Het verhaal van deze bijbel begint bij Cornelis Haga, de eerste Nederlandse ambassadeur in Constantinopel. Bij zijn aankomst in het Ottomaanse rijk in 1612 waren zijn belangrijkste prioriteiten om de handelsbelangen van de Nederlandse Republiek veilig te stellen en te onderhandelen over de vrijlating van christelijke slaven. In de daaropvolgende jaren hield Haga zich ook steeds explicieter bezig met het verdedigen van het gereformeerde geloof. Hij was al enige tijd bevriend met Cyrillus Lucaris, de leider van de Griekse-Orthodoxe Kerk, die ook met verschillende gereformeerde theologen correspondeerde. Hierdoor koesterden deze theologen en Haga de hoop dat ze met Griekse vertalingen van gereformeerde teksten de Grieks-Orthodoxe gelovigen konden overtuigen.
Rond 1629 ontstond het idee om het Nieuwe Testament in het Nieuwgrieks te vertalen. In Haga’s ambassadewoning in Constantinopel waren een aantal vertalers en theologen meer dan twee jaar druk in de weer met dit ambitieuze project. Een eerste versie van de vertaling was in 1632 voltooid, en op aandringen van Haga gingen de Staten-Generaal uiteindelijk akkoord om de kosten voor het drukken van 1.500 exemplaren op zich te nemen. Pieter Cornelis Brederode, een andere Nederlandse ambassadeur die zich al eindeloos had ingezet voor de propagatie van het gereformeerde geloof, kreeg de opdracht om het uitgeven van dit werk op te volgen in Genève. Nadien zouden ze in het geheim via Marseille naar Constantinopel verscheept worden, waar ze door Haga verspreid konden worden.
Net zoals vele andere ambitieuze Bijbelvertalingen verliep de publicatie van dit werk niet van een leien dakje. De onkosten, onder andere voor het papier, waren hoger dan aanvankelijk geschat. Brederode werkte zich aanzienlijk in de schulden om dit project te bekostigen en vroeg herhaaldelijk aanvullende financiering aan bij de Staten-Generaal. Hij zou het eindproduct echter niet meer zien; hij stierf voor de bijbel eindelijk verscheen in 1638. Haga, de initiatiefnemer, maakte zich klaar om terug te keren naar de Nederlandse Republiek. Na vele tegenslagen verliep de verspreiding van deze bijbel ook de nodige vertraging op. Het grootste deel van de exemplaren werd geconfisqueerd door de drukker vanwege de achterstallige betalingen voor de huur van de zolder waar ze werden opgeslagen.
Het duurde tot 1666 voor de bal weer aan het rollen werd gebracht, toen de theoloog François Turretin, tijdens zijn missie als gezant van Genève, aan de bekende Leidse Orientalist Jacob Golius liet weten dat er nog vele kopijen van deze bijbel in Genève op een zolder stof lagen te vergaren. Golius was in deze jaren actief betrokken bij de uitgave van andere werken voor de Grieks-Orthodoxe geloofsgemeenschap in Constantinopel. De Leidse professor raadde de directeuren van de Levantse handel aan deze exemplaren mee te geven met Crock, de nieuwe Nederlandse ambassadeur te Constantinopel, als ‘aengenaam present’. De directeuren schreven de Staten-Generaal om hier werk van te maken. Op deze manier raakten zij ook weer betrokken, en vroegen zij Turretin in een brief van 4 juni 1666 te bemiddelen bij de drukker. Uiteindelijk kwamen zij tot een overeenkomst in november 1666.
Ondanks dat de bijbels werden vrijgegeven, bleven de meeste exemplaren nog in Genève. Het is tot nu toe onduidelijk waarom ze niet allemaal verscheept werden. Pas een eeuw later, op aandringen van François’ zoon Jean Adolphe Turretin, begonnen vele van de kopijen alsnog hun reis naar Constantinopel. In 1733 verspreidde de Nederlandse ambassadeur in Constantinopel de exemplaren. Hij beweerde dat velen op zoek waren naar een exemplaar en adviseerde de directeuren nog exemplaren met een nieuwe, aangepaste titelpagina op te sturen. Hier lijken ze echter geen gevolg meer aan te hebben gegeven.
Deze episode laat zien dat dit project door veel obstakels niet uitgevoerd kon worden zoals Haga had voorzien. Ze toont ook dat religieus getinte publieksdiplomatie niet altijd van bovenaf werd geregisseerd, maar ook gedreven kon worden door een reeks verschillende actoren over een hele lange periode.
Veel dank aan Dr. Richard Calis voor het uitwisselen van informatie en het genereus delen van zijn lopende onderzoek over Lucaris en de Orthodoxe-Griekse kerk en de Nederlandse Republiek.
Meer lezen?
- Het grootste deel van de bronnen over dit bijbelproject werd samengebracht en uitgegeven door Christiaan Sepp, ‘Het Nieuw-Grieksche Testament van 1638’, in Christiaan Sepp, Bibliografische mededeelingen (Leiden, 1883), pp. 188-256.
- Over de eerste diplomatieke relaties tussen de Nederlandse Republiek en het Ottomaanse rijk: Alexander de Groot, The Ottoman Empire and the Dutch Republic: A History of the Earliest Diplomatic Relations 1610-1630 (Leiden, 1978).
- Over Cornelius Haga: Hans van der Sloot & Ingrid van der Vlis, Cornelius Haga 1578-1654. Diplomaat en pionier in Istanbul (Uitgeverij Boom, 2012).
- Over François Turretin: Nicholas A. Cumming, Francis Turretin (1623-87) and the Reformed Tradition (Leiden, 2020).