Blogserie Vroegmoderne Publieksdiplomatie – ‘Pamfletten als vuurhaarden’. (Wan)hoop en wantrouwen in het Engels-Nederlands bondgenootschap in 1588
Op 8 Augustus 1588 ontvingen de Staten-Generaal een brief van agent Joachim Ortell (1542-1590). Deze Nederlandse gezant in Londen schreef de Staten om hen op de hoogte te brengen van de groeiende frustratie van koningin Elizabeth I. Wederom had ze vernomen dat er onder de garnizoenen in Holland en Zeeland een publicatie werd verkocht die zorgde tot de ‘verminderinghe van haar eer ende goede affectie’. Het pamflet was niet de eerste en ook niet de laatste publicatie die geacht werd de reputatie van de Engelse koningin te verslechteren. Waarom maakten Elizabeth I, haar adviseurs en de gedeputeerden zich tijdens de hele maand juli druk om de vele pamfletten die in de Republiek de ronde deden?
In de zomer van 1588 was het onrustig in de Nederlandse Republiek. Ondanks dat het Spaanse leger verdeeld was door de Engelse hulp, dreigde er gezichtsverlies. Bij Bergen op Zoom was de vijand weliswaar tegengehouden, maar er heerste grote onvrede onder de Engelse troepen doordat betalingen uitbleven. Daarnaast werd de dreiging van de naderende Armada steeds groter. Als klap op de vuurpijl groeide de angst voor verraad door de Engelse bondgenoot. Deze angst werd aanzienlijk aangescherpt door verschillende pamfletten die berichtten over de vredesonderhandelingen tussen Engeland en Spanje, die op dat moment plaatsvonden. De pamfletten beweerden dat Elizabeth I niet zou terugdeinzen de Republiek aan de Spaanse koning Filips II te overhandigen.
De pamfletten gebruikten verschillende eisen uit de correspondentie tussen Elizabeth I en Filips II, waarbij een verzoek en een wederwoord werd gegeven. Een van deze pamfletten was het Extract van de proposietien en versoeken gedaen door de gedeputeerde van de koningin van Engeland aen de gedeputeerde van de catholijke majesteit. Het pamflet wees erop dat Elizabeth I enkel de Republiek steunde om zo tot een betere onderhandelingspositie te komen. Als tegenprestatie van het veroveren van de Republiek zou het gedogen van de Engelse kerk staan, en het einde van de oorlog tussen Spanje en Engeland.
Tekst gaat verder onder afbeelding.
De publicaties zorgden voor veel verontwaardiging, zowel in de Nederlandse Republiek als in Engeland. Onder de Engelse staatslieden ging het gerucht dat de Spanjaarden achter deze pamfletten zaten en dat zij als doel hadden om Engeland en de Republiek uit elkaar te drijven. ‘De pamfletten zijn vuurhaarden naar het buitenland geworpen door de vijand om verdeeldheid te kweken’, schreef Killegrew, het Engelse raadslid in de Raad van State.
Hoewel de Spaanse ambassadeur in Engeland inmenging vanuit Spanje ontkende, waren de vermoedens van Killegrew niet volledig ongegrond. Ook Van Oldenbarnevelt was ervan overtuigd dat de uitgegeven artikelen ‘streckende tot diffidentien ende twist’. Veel van de pamfletten bleken uit het Habsburgse Antwerpen te komen, en een breuk in het bondgenootschap zou de Spaanse koning voordelig uitkomen. Niet alleen zou de Republiek zonder Engelse hulp een gemakkelijkere prooi zijn, de Engelse vloot leek ook Nederlandse steun nodig te hebben om de Spaanse Armada te verslaan. De Spanjaarden wisten dat wantrouwen en tweedracht niet de juiste basis waren voor een sterk verbond. Hoe dan ook, de pamfletten hadden het gewenste effect. Van Oldenbarnevelt meldde dat er, door de vele artikelen en dagelijkse geruchten, veel onrust was ontstaan onder het volk en dat de bevolking minder bereid was om een contributie te leveren aan een goede verdediging. Er was bovendien argwaan ontstaan jegens de Engelse hulptroepen die toch al een lastig pakket vormden.
De voorgestelde oplossingen hiervoor laten ons zien hoe er werd omgegaan met het indammen van de geruchten. In de hierboven genoemde brief van Ortell vermeldde hij niet alleen het ongenoegen van Elizabeth I. De koningin had de Nederlandse agent ook de opdracht gegeven om de Staten te schrijven ‘ten einde gij den Staten mogt verseekren de saken int voorseinde extraxt verklaard gantschelijk onwaarachtig te sijn, en dat zij nooit van meeningen is geweest het waar te achten’. Daarnaast had de koningin de generaal Willoughby, die verantwoordelijk was voor de Engelse hulptroepen in de Republiek, de taak gegeven om te controleren of de Staten-Generaal dit ook publiek maakten. Een zeker plakkaat was voor een ander pamflet eerder uitgevaardigd door de Grave van Nieuwenaar en de Staten van Utrecht om dergelijke geruchten in te dammen. Hierin verklaarden zij dat het in de publicatie over fictieve eisen ging. Het was dus niet ongekend om geruchten op deze manier te dwarsbomen.
Van Oldenbarnevelt verlangde op zijn beurt naar een publiekelijke ontkenning van deze condities door de Engelsen. Hij zocht deze echter bij de koningin zelf en gaf de opdracht door aan Killegrew. De raadspensionaris gaf aan dat er vanuit Engeland zekerheid moest worden gegeven over de onwaarheden in het pamflet. Het moest duidelijk worden dat het doel van koningin juist het tegenoverstelde was. Killegrew, en andere adviseurs, waren het er echter over eens dat dit de roddels wel eens zou kunnen bevestigen.
Deze casus laat zien hoe gedrukte media de binnenlandse en buitenlandse opinie konden beïnvloeden en ingezet konden worden voor diplomatieke doeleinden. Het is hoogstwaarschijnlijk dat de eisen in de pamfletten inderdaad van fictieve aard waren. De verdenking dat Spaanse vertegenwoordigers de pamfletten zouden hebben verspreid, toont de angst aan voor buitenlandse inmenging. Daarnaast laat de casus zien hoe er met een dergelijke inmenging werd omgegaan.
Rosalie Versmissen is stagiaire bij NL-Lab bij het project Public Diplomacy in Early Modern Europe. In het kader van dit project onderzoekt zij de diplomatieke correspondentie van Joachim Ortell.