Blogserie Vroegmoderne Publieksdiplomatie – Over inspiratie: Kenneth Haley en de vijfde colonne van Pierre du Moulin
In deze serie hebben we een reeks aan voorbeelden gezien van de interacties tussen diplomatie en publiciteit die we in ons project bestuderen. In mijn komende bijdrages wil ik een stapje terugnemen en stilstaan bij de wetenschappelijke inspiratiebronnen voor het project. Deze aflevering is dat één van mijn favoriete boeken over Engels-Nederlandse relaties in de vroegmoderne tijd: Kenneth Haley’s William III and the English Opposition (1953). Dit boek, dat dit jaar zijn zeventigste verjaardag viert, stond niet alleen aan de basis van Haley’s carrière in Sheffield en zijn reputatie als de doyen van de Nederlandse geschiedenis in het Engeland van zijn tijd, maar ook aan die van ons huidige onderzoeksproject.
In het boek bespreekt Haley de activiteiten van de tweede secretaris van stadhouder Willem III, de hugenoot Pierre du Moulin, tijdens de derde Engelse Oorlog van 1672-1674. Gedurende die oorlog was de hoop van de Republiek gevestigd op het verbreken van de Frans-Engelse alliantie. Als Engeland een eenzijdige vrede met de Republiek zou sluiten, zou die zich met volledige aandacht kunnen richten op het weerstaan van de Franse aanval. Du Moulin, toonde Haley aan, speelde een cruciale rol in het bereiken van deze doelstelling.
Aan de hand van het archief van Du Moulin, dat direct na zijn dood in 1676 in het archief van Raadpensionaris Gaspar Fagel is beland, reconstrueert Haley zorgvuldig hoe Du Moulin hierbij te werk ging. Hij zette een netwerk van agenten op in Engeland, een ‘fifth column’ in Haley’s woorden, die Engelse oppositie tegen de oorlog en het verbond met Frankrijk moest organiseren, steunen en versterken, vooral natuurlijk in het Parlement. Binnen dit spionagenetwerk werd in een codetaal gecorrespondeerd, zodat het leek alsof het om onschuldige handelscorrespondentie ging. Voor extra gevoelig materiaal dat niet aan de gewone post kon worden toevertrouwd werd gebruik gemaakt van haringvissers of van de Spaanse diplomatieke post. Spanje steunde de Republiek, en de Spaanse ambassade in Londen functioneerde als een centrum voor allerlei Nederlandse spionagepraktijken.
Naast zijn correspondentie met zijn agenten en prominente politici in Engeland, speelde publiciteit een centrale rol in Du Moulins strategie. Hij liet duizenden exemplaren van gedrukte pamfletten tegen de oorlog Engeland insmokkelen, die soms verstopt in tonnetjes boter aan de Spaanse ambassadeur werden gezonden, en soms werden verhuld als ‘parcels of fine goods’, linnengoed, of tabak. Verreweg de belangrijkste titel was England’s Appeal from the Private Cabal at Whitehall to the Great Council of the Nation, the Lords and Commons in Parliament Assembled (1673), waar Haley het centrale hoofdstuk in het boek aan wijdt. Stap voor stap toont hij aan dat Du Moulin de auteur van het pamflet was, en analyseert hij de impact van England’s Appeal aan de hand van diplomatieke correspondentie en de verslagen van de debatten in de Commons. Doorheen 1673 en in januari 1674 hield Du Moulin de gemoederen in Londen (en wanneer het zitting had in het bijzonder in het Parlement) bezig in een geraffineerde publicatiecampagne. Uiteindelijk bezweek Karel II onder de hevige druk van de Commons en het publiek: in februari 1674 werd de vrede van Westminster getekend. Dat het zover kwam was niet in de laatste plaats aan Du Moulin te danken, die door Willem III dan ook rijkelijk werd beloond.
Met William III and the English Opposition was Haley zijn tijd ver vooruit. Pas zeer recentelijk hebben historici weer aandacht gekregen voor de onderwerpen die hij in 1953 aansneed, zoals de belangrijke rol van secretarissen als Du Moulin en de intensieve interactie tussen diplomatie, spionage en propaganda in de vroegmoderne tijd. Dat Haley’s boek relatief weinig invloed heeft gehad kwam deels, denk ik, omdat het zijn eerste boek was, dat hij zelf als een voorstudie van zijn latere invloedrijke biografie van Shaftesbury zag. Het kwam ook gedeeltelijk doordat Haley de praktijken van Du Moulin voorstelde als een incident. Weliswaar zag hij de relatie tussen diens propagandistische werk en het latere succes van de Nederlandse propaganda in Engeland tijdens de Glorious Revolution van 1688, maar hij zag psy-ops zoals die van Du Moulin niet als een inherent aspect van vroegmoderne diplomatie met een lange voorgeschiedenis, zoals we in ons project proberen aan te tonen. Wellicht ook door de wat misleidende titel heeft Haley’s boek minder aandacht en navolging gekregen dan het verdiende.
Zelf las ik William III and the English Opposition pas nadat ik voor mijn eigen Royalist Republic (2014) de zeer vergelijkbare activiteiten van Engelse agenten in de Republiek tijdens de Engelse burgeroorlog had onderzocht. Het was de tijd dat Nederlandse historici de pamfletliteratuur bestudeerden in het kader van concepten als ‘discussiecultuur’ en ‘burgerlijke openbaarheid’, waarin weinig plaats was voor de interventies van diplomatieke agenten. Dat Haley al zoveel jaren eerder dieper in een vergelijkbare casus was gedoken overtuigde me ervan dat dit onderwerp meer structureel onderzoek verdiende en stond het zodoende aan de basis van ons huidige onderzoeksproject over publieksdiplomatie.
Ik heb Kenneth Harold Dobson Haley nooit ontmoet. Hij stierf in 1997, lang voordat ik ook maar aan mijn studie was begonnen. Des te vergulder was ik toen mijn tweedehands exemplaar van William III and the English Opposition een onverwacht cadeautje bleek te bevatten: een briefje in Haley’s eigen, keurige handschrift, gedateerd 5 mei 1953, op briefpapier van de Universiteit van Sheffield. Hij biedt er het boek aan aan een zekere ‘professor Browning’ (ongetwijfeld de Schotse historicus Andrew Browning, 1898-1972) ‘with my compliments and the hope that I can persuade you to send me your criticisms of it’. Was getekend, mijn inspirator aan de zijne, ‘K.H.D. Haley’.
Helmer Helmers is literatuurhistoricus en verbonden aan het NL-Lab van het het Humanities Cluster van het KNAW. Hij richt zich met name op de geschiedenis van Nederlandse media en diplomatie in de vroegmoderne tijd. Als senior-onderzoeker leidt hij het NWO VIDI-project Inventing Public Diplomacy in Early Modern Europe.