Blogserie Vroegmoderne Publieksdiplomatie – Marguerite de la Fricaudière: Nederlandse smokkelaarster, Franse spionne
Na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 ontvluchtten vele Hugenoten de religieuze repressie in Frankrijk. De Nederlandse ambassade in Parijs was actief betrokken bij een netwerk van mensensmokkelaars om deze Hugenoten het land uit te helpen. De Franse ambassade in Den Haag probeerde dit netwerk op te rollen. Één vrouw was betrokken bij beide partijen.
Op een herfstachtige novemberdag in 1686 klopte een vrouw aan bij het huis van de Franse ambassadeur in Den Haag, Jean Antoine de Mesmes, graaf van Avaux. Het was niet haar eerste bezoek aan de ambassade: een paar maanden eerder had zij geprobeerd een paspoort aan te vragen om naar Frankrijk te reizen. D’Avaux had dit haar toen geweigerd omdat hij haar ervan verdacht het paspoort te willen gebruiken om hugenoten vanuit Frankrijk naar de Republiek te smokkelen. Ditmaal had haar bezoek een ander doel: ze kwam onthullen dat ze inderdaad een smokkelaar was geweest, en wel binnen de groep van Pierre le Duc, een beruchte mensensmokkelaar die de Franse politie al langer op het oog had. En ze was bereid om iedereen erbij te lappen.
In de twee maanden die volgden leverde deze informante maar liefst dertien memoires met informatie over de identiteit en schuiladressen van hugenoten die Parijs probeerden te ontvluchten. Ondanks het verzoek vanuit Versailles om meer informatie te verstrekken over deze spionne hield d’Avaux (waarschijnlijk op haar verzoek) haar identiteit strikt geheim. In zijn brieven wordt slechts naar haar verwezen als ‘la femme qui m’a donne l’advis’ of zelfs simpelweg ‘la femme’. Toch heb ik dankzij enkele verklaringen van andere smokkelaars haar naam kunnen achterhalen: Marguerite de la Fricaudière, een Hollandse vrouw die getrouwd was geweest met een Franse hugenoot en officier in het Nederlandse leger.
De la Fricaudière’s motieven om haar kompanen (en de hugenoten die ze had beloofd te redden) te verraden, zijn niet helemaal duidelijk. Ze vertelde d’Avaux dat ze verbolgen was over het feit dat de nieuw gearriveerde hugenoten in de Republiek allerlei privileges toegewezen kregen, terwijl zij en haar man nooit waren vergoed voor hun diensten voor de prins van Oranje. Daarnaast vermoedde d’Avaux dat er ruzie was ontstaan tussen haar en Pierre le Duc. De Franse diplomaat betaalde haar natuurlijk ook goed voor alle informatie, die zij als slimme zakenvrouw slechts stukje bij beetje prijsgaf. Ten slotte was kort hiervoor een ander lid van de smokkelaarsgroep, een zekere Felix, gearresteerd in Tournay onder de valse naam Gaspar Luschot. Was de la Fricaudière wellicht bang dat Felix uit de school zou klappen tijdens zijn verhoor en probeerde ze haar eigen hachje te redden door hem voor te zijn?
Hoe het ook zij, de la Fricaudière onthulde dat de groep smokkelaars nauw samenwerkte met verschillende protestantse diplomaten in Parijs, onder wie de Nederlandse ambassadeur Willem van Wassenaer en diens ambassadekapelaan Jacob Gallé. Zo wist zij te vertellen dat er twee protestantse vrouwen in het huis van Wassenaer ondergedoken zaten in afwachting van hun reis, en dat een zekere Zwitserse handelaar via Gallé een flinke som geld had betaald om zijn vrouw en kinderen het land uit te laten smokkelen. Ook gebruikte ze het huis van de Nederlandse ambassadeur wel eens als referentiepunt om te beschrijven waar een hugenoot verbleef, (‘vanaf het Huis van Starembourg richting de rue st. Marguerite, is een klein straatje aan de rechterhand, na vier stappen…’) waarschijnlijk omdat dit de route was die zij zelf had gelopen.
Naast de informatie over individuele hugenoten (en ook enkele boekverkopers die illegale protestantse literatuur verkochten) was de hoofdprijs natuurlijk Pierre le Duc zelf. Hiervoor bedachten de la Fricaudière en d’Avaux een list. Pierre en Marguerite zouden onder de valse namen Hans Pieter en zijn vrouw naar Parijs reizen om een groep hugenoten op te halen. D’Avaux verstrekte hiervoor een paspoort, maar rapporteerde deze valse naam en een uitvoerige beschrijving van le Duc direct aan de autoriteiten in Parijs. De la Fricaudière zou zich op het laatste moment terugtrekken, en toen le Duc alleen in Parijs aankwam, werd hij direct gearresteerd.
Na anderhalf jaar opgesloten en verhoord te zijn, noemde le Duc uiteindelijk de naam van een van zijn handlangers: Marguerite de la Fricaudière, ‘[qui] venait fréquemment de Hollande à Paris pour emmener des fugitifs, et logeait habituellement rue de la Monnaie, chez un gantier’, net als de spionne van d’Avaux. Le Duc lijkt niet geweten te hebben dat hij juist door haar in de val was gelokt. De la Fricaudière zelf reisde begin 1687 naar haar dochter in Frankrijk, wellicht om wraak vanuit de hugenotengemeenschap in de Nederlandse Republiek te voorkomen. Ironisch genoeg vroeg ze vanwege haar Nederlandse afkomst om vrijstelling om haar protestantse geloof te mogen blijven uitoefenen. D’Avaux schreef uiteindelijk een aanbevelingsbrief voor haar aan de minister van Buitenlandse zaken, de markies van Croissy, hoewel hij eigenlijk van mening was dat dit niet nodig was: hij vond haar eigen prestaties al meer dan voldoende aanbeveling. Hoe het Marguerite de la Fricaudière en Pierre le Duc hierna is vergaan, heb ik nog niet kunnen achterhalen.
De la Fricaudière was zeker niet de enige vrouw die betrokken was bij dit soort smokkel- en spionagepraktijken. Wie meer wil weten over vrouwelijke spionnen in de zeventiende eeuw, zie: Nadine Akkerman, Invisible Agents. Women and Espionage in Seventeenth-Century Britain (Oxford University Press, 2018).
Kerrewin van Blanken is als promovendus verbonden aan het NL-Lab van het Humanities Cluster van het KNAW. Hij richt zich op het thema publieke opinie in zeventiende-eeuwse internationale betrekkingen. Zijn onderzoeksproject is getiteld Ambassadors in Print: Public Diplomacy in Franco-Dutch Relations, 1609-1713.