Blogserie Vroegmoderne Publieksdiplomatie – ‘In conscientie verplicht’: De diplomaat Hamel Bruinincx en zijn protestantse missie in Wenen
In Den Haag en Debrecen wordt er jaarlijks herdacht dat Michiel de Ruyter op 11 februari 1676 het leven van 26 Hongaarse predikanten redde. Deze protestantse predikers waren veroordeeld voor hoogverraad en gedwongen om hun laatste dagen als galleislaaf in de Middellandse Zee door te brengen. Volgens Gerard Brandt, de eerste biograaf van De Ruyter, zou de admiraal deze creperende Hongaren hebben aangetroffen in een schip bij de Golf van Napels en door middel van een ontroerende speech hun vrijstelling bewerkstelligd hebben. Het is opvallend dat deze interventie nog steeds een symbolische rol speelt in de diplomatieke relatie tussen Nederland en Hongarije. Met name omdat de redding altijd toegeschreven wordt aan De Ruyter, terwijl de doorslaggevende inzet van Jan Hamel Bruinincx, nota bene een diplomaat, in de vergetelheid is geraakt. Om te achterhalen hoe de vork in de steel zat, biedt de correspondentie van Hamel Bruinincx dan ook meer inzicht.
Hamel Bruinincx werd in 1669 de eerste diplomaat van Nederlandse Republiek aan het hof van de keizer van het Heilige Roomse Rijk in Wenen. Als strenge Calvinist was hij een vreemde vogel aan het luxueuze hof van Keizer Leopold I. Decennialang was Hamel omringd door katholieken, mensen die hij als de spirituele vijanden van God en de Nederlanden beschouwde. Op zijn beurt had de keizer ook een ontzettende hekel aan ‘ketterij’, en geloofde hij dat opstanden in zijn Hongaarse grondgebied georganiseerd werden door protestanten. In 1674 besloot hij daarom 700 protestantse predikanten te beschuldigen van hoogverraad: om hun straf te ontlopen konden zij hun land verlaten of katholiek worden. Hamel zag met lede ogen aan hoe een kleine groep van standvastige predikanten schuldig werd bevonden en tot slaaf werd gemaakt. Dit was een vonnis dat zijn geweten niet kon verdragen.
Zijn jarenlange ervaring als diplomaat leerde Hamel dat hij zelf nauwelijks invloed op de keizer en zijn ministers kon uitoefenen. Maar omdat de Republiek een belangrijke bondgenoot van de keizer was in zijn oorlog tegen Frankrijk, zag Hamel toch diplomatieke mogelijkheden. Nog voor hun veroordeling in maart 1675 schreef Hamel aan de Nederlandse raadspensionaris Fagel dat Hongaarse priesters opgepakt werden ‘zodat de schapen zonder herders blijven’, en van hun geloof zouden afvallen. Fagel was na Prins Willem III de machtigste man van de Republiek, dus verzocht Hamel hem om de keizer te vragen om de vervolgingen te stoppen. Hamel deelde Fagel ook nog even mee dat deze zaak van het grootste belang was voor zijn zielenheil, en zo besloot de raadspensionaris een petitie aan de keizer te schrijven. Na enkele maanden presenteerde Hamel deze petitie aan de ministers van de keizer. De reactie was teleurstellend; zij claimden dat de keizer het volste vertrouwen had in de rechtvaardigheid van zijn rechters. Hamel was echter overtuigd dat het hier om een schijnproces ging; de rechters waren katholieke geestelijken en gebruikten marteling en dwang om bekentenissen af te dwingen. Het veroordelen van protestanten had allerlei voordelen voor Leopold, hij kon zodoende hun bezit en land afpakken en protestantse scholen en kerken katholiek maken. Leopold had echter wel beloofd dat als hij verzekerd was van de onschuld van de predikanten, hij ze hoe dan ook vrij zou laten. Daarop startte Hamel zijn eigen onderzoek: hij verzamelde informatie, ondervroeg zijn contacten in Hongarije en schreef uiteindelijk een pamflet van 200 pagina’s om de onschuld van de predikers aan te tonen. Ondertussen hadden de Hongaarse predikanten hun dodenmars naar Napels voltooid en zaten vastgeketend in een galei. Door Hamel werd nieuws over hun verschrikkelijke lot aan het Nederlandse publiek overgebracht. In de Nederlandse gereformeerde kerken hielden predikanten opzwepende preken over de onmenselijke behandeling van hun Hongaarse geloofsgenoten. Verhalen over hoe deze vrome protestanten gedwongen werden voor katholieke altaren te buigen, heiligenbeelden te kussen, en onderweg dood neer vielen hadden een grote invloed op de toehoorders. In Utrecht en Overijssel begonnen woedende menigtes katholieke missen te verstoren. De alliantie tussen Willem III en de keizer lag bij voorbaat al gevoelig, maar nu begon de publieke opinie zich sterk te keren.
Het kostte Hamel enkele maanden om zijn pamflet te schrijven, maar op 24 oktober 1675 presenteerde hij deze aan de rijkskanselier van de keizer. Het duurde een maand, maar Hamels verzoek werd ingewilligd. Hoewel de keizer geen moeite deed om ze daadwerkelijk vrij te krijgen, werden de predikanten officieel uit slavernij ontheven. Hamel schreef vervolgens gauw aan Fagel dat de Hongaarse predikanten vrij waren verklaard onder voorwaarde dat de katholieken in Utrecht en Overijssel met rust gelaten zouden worden. Dit nieuws verspreidde zich al snel in de Republiek en daarbuiten. Toevallig bevond De Ruyter zich in deze maanden al bij de Golf van Napels, waar hij vocht tegen de Fransen. Twee maanden voor zijn dood was het voor De Ruyter dan ook een koud kunstje om een laatste heldendaad te verrichten. Hij zocht de galei met de geketende predikers en kon de eigenaar mededelen dat de keizer zijn slaven had vrijgelaten.
Het is goed mogelijk dat de keizer niet daadwerkelijk Hamels gehele pamflet gelezen heeft en daardoor overtuigd werd van de onschuld van deze predikanten. In feite had Leopold al bereikt dat honderden protestantse predikanten zijn land voorgoed verlaten hadden. Het vrijlaten van deze laatste 26 predikanten was een gemakkelijke manier om de relatie met een belangrijke bondgenoot te onderhouden. Voor Hamel was deze gebeurtenis echter een grote overwinning, en hij zou zich nog meer dan tien jaar blijven inzetten voor de protestanten in het keizerrijk. Nooit werd Hamel hiertoe verzocht door de Nederlandse overheid, en hij deed dit op eigen initiatief. In de publieke beeldvorming had Hamels inzet echter een gevoel van gedeelde religieuze identiteit met de Hongaren gecreëerd, en het diplomatieke beleid van de Republiek werd dan ook structureel gewijzigd. Vanaf het moment dat zijn zoon hem opvolgde als diplomaat in Wenen in 1700, werden de Nederlandse ambassadeurs geïnstrueerd om de onderdrukking van protestanten nauw te volgen en indien mogelijk zelfs tegen te houden.
Meer lezen:
- Hamels petitie werd gepubliceerd in het boek: Abraham van Poot, Naauwkeurig Verhaal van de Vervolginge aangerecht tegens de Evangelise Leeraaren in Hungarien: Nevens een bewijs van der selver onschuld (Amsterdam 1684).
- Over de vervolging van protestanten in Hongarije: Graeme Murdock, ‘Responses to Habsburg Persecution of Protestants in Seventeenth-Century Hungary’, Austrian History Yearbook 40 (2009) 37-52.
Marijn van Oorsouw is stagiair bij NL-Lab bij het project Public Diplomacy in Early Modern Europe.