Blogserie Vroegmoderne Publieksdiplomatie – Druk op drukkers of centen voor censuur?
Buitenlandse diplomaten klaagden in de zeventiende eeuw met enige regelmaat bij de Nederlandse autoriteiten over allerlei pamfletten die werden gedrukt en verspreid in de Republiek. Het beleid van de Staten-Generaal tegenover de drukpers was relatief tolerant en bovendien lastig te handhaven door het sterk gedecentraliseerde bestuur. Diplomaten kregen echter ook de indruk dat de Staten het soms wel prima vonden om aanstootgevend materiaal rond te laten gaan. Daarom gingen ze af en toe over op andere strategieën, die niet eens altijd verkeerd uitpakten voor de drukkers.
In 1619 voerde de Franse diplomaat Benjamin Aubery du Maurier een hevige strijd bij de Staten-Generaal om enkele anti-Franse pamfletten te laten verbieden, grotendeels tevergeefs. Toen er in januari van het volgende jaar weer allerlei Francofobische liedjes door de straten van Den Haag klonken, en er zelfs een boek verscheen waarin de vooraanstaande hugenoot Théophile Brachet de la Milletière opriep tot een algemene opstand tegen Lodewijk XIII, had Du Maurier weinig vertrouwen meer in de gebruikelijke officiële kanalen. In plaats van een klacht in te dienen bij de Staten-Generaal besloot hij daarom zijn secretaris langs de verschillende Haagse boekhandelaren te sturen om alle exemplaren van het boek op te kopen, om daar vervolgens zijn open haard mee aan te steken. De Franse ambassadeur hield zich in de winter van 1620 dus warm met de propaganda van zijn tegenstanders.
Eerder onderzoek naar boekencensuur heeft vooral officiële verboden en klachten bestudeerd en er is nog maar weinig bekend over zulke verborgen pogingen om boeken van de markt te halen. Hoe gebruikelijk was deze tactiek? Vaak had vroegmoderne censuur juist een uitgesproken publiek karakter. Ordonnanties waarin boeken werden verboden moesten juist zo wijd mogelijk verspreid worden. Ten eerste om iedereen op de hoogte te stellen van een strafbaar feit en ten tweede om een duidelijk statement te maken: dit werk wordt niet geaccepteerd. Toen de Staten-Generaal in 1618 op verzoek van de Engelse ambassadeur Dudley Carleton een boek verboden en deze achter in hun vergaderzaal lieten verbranden vond de diplomaat dit verspilde moeite: ‘als het op het marktplein was gebeurd had het nog enig nut gehad, maar van een executie achter gesloten deur kan de wereld geen kennis nemen’.
Tekst gaat verder onder de afbeelding.
Als diplomaten overgingen tot heimelijke acties, dan waren dit vaak verbale of zelfs fysieke bedreigingen. Toch was Du Mauriers aanpak niet geheel uniek. In een van onze eerdere blogs besprak Nina Lamal een soortgelijke situatie, waarin de pauselijke Nuntius Antonio Albergati een Keulse uitgever inschakelde om een groot aantal boeken van de markt te halen zonder argwaan te wekken. Het argument dat een verbod alleen maar zou leiden tot extra nieuwsgierigheid was bekend bij diplomaten, en dit was dan ook vaak de reden om publicaties heimelijk in de kiem te smoren. Zo kreeg de Franse ambassadeur Godefroy d’Estrades in 1665 de opdracht om een einde te maken aan het drukken van een boekje over de minnares van Lodewijk XIV genaamd Le conversion de madmoisselle de la Valiere, dat een groot schandaal zou kunnen veroorzaken. D’Estrades kreeg de expliciete instructie om dit niet officieel uit naam van de koning te doen en ontving in plaats daarvan een grote som geld ‘om de drukkers te vergoeden’ (‘pour dedomager les imprimeurs’).
Ook in de achttiende eeuw was deze praktijk nog springlevend. In 1720 kreeg de Franse diplomaat Charles-Jean-Baptiste Fleuriau de Morville de opdracht om een Franse vertaling van het economische werk Money and Trade Considered van de Schot John Law weg te moffelen. Law was kort daarvoor als controleur van de Franse financiën betrokken geweest bij de Mississippi Bubble, een groot financieel debacle dat enorme schade had veroorzaakt aan de Franse economie en de relaties met Hollandse investeerders flink onder druk had gezet. Een heruitgave van zijn werk leek olie op het vuur te gooien. Om de reputatieschade te beperken, werkte De Morville samen met een (helaas onbekende) boekdrukker om deze editie te achterhalen. Twee weken later rapporteerde De Morville dat er 1500 exemplaren in beslag waren genomen en dat zijn contactpersoon nog 450 exemplaren hadden opgekocht van handelaren uit Utrecht, Rotterdam, Amsterdam en Delft. In totaal betaalde de ambassadeur hier 180 florijnen ( omgerekend zo’n 2200 euro) voor.
Tekst gaat verder onder de afbeelding.
Erg effectief waren veel van deze pogingen om boeken van de markt te halen trouwens niet. De Nederlandse diplomaat Pieter Cornelisz. van Brederode schreef in 1619 vanuit Frankfurt over een pamflet dat in 1607 was uitgekomen en waarvan de autoriteiten ‘daer van verwitticht sijnde bevolen hadde, alle d’exemplaren op te Coopen’. Maar: ‘sulcx en heeft soo wel niet konnen gheexecuteert werden off men heeft er een daer van bekommen’, en nu was er weer een nieuwe uitgave in omloop. Van de andere voorbeelden zijn alleen van Le conversion de madmoisselle de la Valiere (voor zover ik weet) geen exemplaren meer terug te vinden. In ieder geval blijkt dat het publiceren van aanstootgevend materiaal niet alleen gevaarlijk, maar ook zeer lucratief kon zijn voor drukkers.
Kerrewin van Blanken is als promovendus verbonden aan het NL-Lab van het Humanities Cluster van het KNAW. Hij richt zich op het thema publieke opinie in zeventiende-eeuwse internationale betrekkingen. Zijn onderzoeksproject is getiteld Ambassadors in Print: Public Diplomacy in Franco-Dutch Relations, 1609-1713.
Meer weten?
Ingrid Weekhout, Boekencensuur in de Noordelijke Nederlanden: De vrijheid van drukpers in de zeventiende eeuw (Sdu Uitgevers, 1998).
Joop Koopmans, ‘Dutch censorship in relation to foreign contacts (1581-1795)’, in: Hanno Brand (ed.), Trade, diplomacy and cultural exchange. Continuity and change in the North Sea area and the Baltic c. 1350-1750 (Verloren, 2005).