Blog – Technologie om vrijuit te kunnen spelen
In 1969 sprak sciencefiction-auteur Arthur C. Clarke de volgende woorden: ‘The goal of the future is full unemployment, so we can play.’ Clarke gaf daarmee uiting aan een breed gedeeld optimisme over technologie dat aansloot bij de tijdsgeest, nadat eerder al leden van de ‘Frankfurter Schule’ (Herbert Marcuse bijvoorbeeld) hun hoop op automatisering hadden gevestigd. In hun ideologie droeg technologie eraan bij arbeiders te bevrijden uit de kapitalistische machtsgreep: toekomstmuziek uit de oude doos. Sindsdien is er veel veranderd. Hoop op en geloof in technologie hebben plaatsgemaakt voor wantrouwen en desillusie, terwijl automatisering en ‘the internet of things’ langzaamaan het huishouden zijn binnengedruppelt. Gedachtes over technologie zijn zodoende in een tweespalt geraakt tussen enerzijds het genoemde wantrouwen en anderzijds diep geloof in technologische progressie. In de stukken ‘Geesteswetenschappers dreigen de boot te missen’ van Joris van Eijnatten en ‘Als op een zomerdag een algoritme’ van Erik de Lange lijkt eenzelfde tegenstelling te bestaan. De eerste stelt voor de studie Geschiedenis meer te betrekken bij actuele ontwikkelingen, zoals het schrijven van algoritmes. De tweede lijkt dit af te wijzen en de menselijkheid van de historicus te willen benadrukken. Wie gaat er Geschiedenis studeren om te leren programmeren, vraagt De Lange zich af. Echter, de tegenstelling tussen aan de ene kant technologie en aan de andere kant ‘de mens’ is een vals dilemma. Technologie is in de wetenschap altijd aanwezig, in de vorm van de taal en het meetinstrument. Er is dus geen sprake van het een of het ander. Daarnaast, zodra kennis over het instrument absent is, is het nog maar de vraag wat er overblijft van geschiedschrijving, anders dan het (vrijblijvend) schrijven van proza dat De Lange lijkt voor te staan.
De tegenstelling tussen technologie en de mens is dus ten eerste een valse tegenstelling. Om dat te begrijpen moet de definitie van beide enigszins worden opgerekt. De mens heeft een symbiotische relatie tot techniek, al vanaf het uitvinden van het maken van vuur tot het aanschaffen van een pc. Technologie is een historische constante en geen nieuw fenomeen; meer zaken zijn zodoende in essentie technologisch van aard dan enkel algoritmes.
Bovendien, wetenschappelijk resultaat staat of valt met het gebruik van technologische instrumenten. Met het bijslijpen van lenzen werd Antoni van Leeuwenhoek de uitvinder van de microbiologie, terwijl Copernicus al eerder door middel van telescopen het geocentrisme op z’n kop zette. Dat is basisstof. Maar het geldt bijvoorbeeld ook de rapportage en de vorming van het narratief in de geschiedwetenschap. Taal op zichzelf is immers een techniek waarmee iets onzegbaars expliciet wordt gemaakt. Het middel om die rapportage mogelijk te maken, het instrument (of de methode), is ontegenzeggelijk onvermijdelijk. Daarin staat het algoritme van Van Eijnatten gelijk aan de digitale zoekmachine van de universiteit, maar ook aan het vertrouwen van De Lange op klassieke geesteswetenschap. Iedere boekenkast, bibliotheek of archief is immers al onderworpen aan de systematiek van een uitgever, bibliothecaris of een andere, gelijksoortige schakel. Waar een mens is, is zodoende ook het scharnierpunt van de technologie. Of die technologie digital is of niet, is niet van belang.
Het gaat ten tweede om de manier waarop de technologie in de symbiose gebruikt wordt. In de woorden van Clarke c.s. moet het doel niet zijn om technologie te vermeerderen, maar om te bevrijden. Dat is wellicht het belangrijkste argument voor of tegen de invoering van programmeerkunsten en het schrijven van algoritmes. Indien toegepast dient kennis hierover noodzakelijk te zijn om de reconstructie van het verleden te vergemakkelijken, niet om de historicus te vangen in een web van cijfers, statistische resultaten en methodiek.
Tekst gaat verder onder afbeelding.
Ter illustratie, in Arthur C. Clarke’s korte verhaal History Lesson (1959) toont de auteur een glimp van een toekomst waarin de kennis van bepaalde technologie verloren is gegaan. Wanneer in de dertigste eeuw buitenaards leven van Venus de Aarde (The Third Planet) verkent, komt dat terecht op een verlaten planeet. De Aarde is bedekt onder een permanente ijslaag. De Venusianen vinden enkel nog objecten die door de laatste mensen zijn achtergelaten. Eeuwenoude objecten die zonder hun medeweten werden vereerd door de mensen als relikwieën van een verdwenen beschaving. De Venusianen weten niet hoe zij de apparaten moeten gebruiken, terwijl zij overtuigd zijn van de technologische intelligentie ervan. Na eeuwen onderzoek lukt het om een van de objecten, een projector, aan de praat te krijgen waarna de aanwezige historici de beelden bekijken. Maar ze hebben geen idee hoe ze het materiaal moeten interpreteren, laat staan wat de bijzondere talige tekens uitbeelden die aan het eind worden afgespeeld: …A Walt Disney Production.
Om te duiden wat er de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden op het gebied van technologische ontwikkeling is kennis van de middelen die dat mogelijk hebben gemaakt noodzakelijk, niet alleen om de bronnen te kunnen duiden, maar ook om te begrijpen wat technologie vermag en vooral nalaat. Tot op heden is dat laatste aspect niet te veronachtzamen, net als dat de toenemende digitalisering van archieven en de verzameling data die de huidige tijd oplevert een schatkist aan historische bronnen openen. Voor beide valt wat te zeggen. De digitale archieven zijn niettemin op dit moment in veel gevallen nog vrij primitief, – wellicht omdat aan de kant van de archivaris en geschiedkundige gebruiker kennis van de digitale openbaring tot nog toe ontbreekt.
Ongeacht de tegenstelling tussen technologie en mens, is het wellicht meer zaak de aanwezigheid van technologie te erkennen in plaats van luddistisch verzet te bieden. Dat is mogelijk ook het punt van Van Eijnatten. Een betere verstaander van de technologie achter het algoritme, is hopelijk ook een verstandiger gebruiker. Daarbij kan de studie Geschiedenis wellicht ook wat toevoegen aan de digitale technologie dan andersom. Een historicus die de historiciteit inziet van de technologie, en daar de broodnodige wetenschappelijke bescheidenheid aan toevoegt, weet tenslotte ook wanneer het algoritme noodzakelijk is, wanneer de pen moet worden opgepakt of wanneer het ten langen leste tijd is om vrijuit te spelen.
Jitse Senf MA studeerde af op de aanpak van de heroïne-epidemie in Amsterdam vanaf eind jaren zeventig tot begin jaren negentig en is werkzaam als docent Geschiedenis.