Historici.nl





Gepubliceerd op 03-05-2022

‘Bloed, kruit en tranen’. Verslag van het KNHG-Voorjaarscongres 2022

Afgelopen vrijdag 22 april 2022 reisden wij, Lidewij Nissen en Marieke van Egeraat, af naar Den Bosch voor het Voorjaarscongres van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap (KNHG), getiteld ‘Bloed, kruit en tranen. Betekenis en herdenking van het Rampjaar 1672′. Het congres werd georganiseerd in samenwerking met het Platform Rampjaar Herdenking en Vrienden van De Witt.

Loopbrug naar het BHIC in Den Bosch. Foto: KNHG

Onder de indruk van het prachtige gebouw van het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), de Citadel, namen we plaats in de tot publiekszaal omgebouwde hal om ons volledig onder te dompelen in de geschiedenis van en de herinnering aan het Rampjaar. We werden op onze wenken bediend. De dag bracht ons langs allerlei facetten van dit bijzondere jaar en de latere herdenking ervan. In de ochtend kregen we eerst een snelcursus Rampjaar van emeritus-hoogleraar (UU) Maarten Prak, gevolgd door een boeiende paneldiscussie aan de hand van vragen uit de zaal. De ochtend werd afgesloten met een wel heel bijzondere lezing, waarbij meerdere zintuigen geprikkeld werden. ’s Middags konden we kiezen uit een achttal panels, die stuk voor stuk interessant klonken. De dag werd traditiegetrouw afgesloten met een borrel voor wij onze weg terug inzetten. In de trein overdachten we nog eens wat we allemaal hadden gezien, gehoord en geroken (ja, écht!). Drie thema’s sprongen er voor ons uit: co-creatie, herdenken en de regio.

Een volle zaal bij aanvang van het KNHG-Voorjaarscongres. Foto: BHIC

Co-creatie

Henk te Velde, dagvoorzitter en voorzitter van het KNHG, typeerde dit congres als een ‘dag van co-creatie’. Wij sluiten ons daar helemaal bij aan. Het was een congres van onverwachte samenkomsten. Dat begon al bij het zeer gemengde publiek. Het congres was razendsnel uitverkocht en alle 130 stoelen waren dan ook bezet. Een deel van deze toehoorders houdt zich in het werkende leven bezig met de bestudering van het verleden, terwijl een ander deel dat graag in zijn vrije tijd doet. Deze verschillende perspectieven op het verleden zorgden volgens ons voor een levendige dynamiek in de zaal. Dat kwam onder andere tot uiting in het gesprek over de belevenis van het Rampjaar door tijdgenoten. In de keynote-lezing had Prak met name stilgestaan bij de grote lijnen. Hij stelde de vraag centraal of het Rampjaar gezien moet worden als een omslagpunt (antwoord: deels). Toehoorders uit de zaal – en veelal vrijwilligers bezig met het minutieus uitpluizen van archieven – benadrukten de ervaringen van de inwoners van de Republiek. Natuurlijk doen historici ook zelf zulk gedetailleerd onderzoek, maar steeds meer wordt duidelijk dat hulp van het geïnteresseerde publiek een schat aan mogelijkheden biedt om het historisch onderzoek nog verder te helpen.

Dat bleek bijvoorbeeld ook bij panel 2A, getiteld ‘Radeloze resoluties? Het Rampjaar, de Staten-Generaal en het REPUBLIC-project’. Het team van het REPUBLIC-project (Huygens ING en Nationaal Archief) mocht hier zijn eerste resultaten presenteren. In dit project spelen de vrijwilligers van Vele Handen een grote rol. Zij gaan aan de slag met het controleren van de automatische transcripties die door het tekstherkenningsprogramma Transkribus zijn geproduceerd. Voor het panel had het team zich geconcentreerd op de resoluties uit 1672. De actiefste vrijwilliger was bovendien geïnterviewd. Zij gaf aan dat de resoluties ‘lazen als een boek’! Maar hoewel 1672 dus spannend was, verschilde dat volgens haar niet zoveel van andere jaren waarmee zij zich ook al had beziggehouden. Toch viel één ding haar wel op: ze kreeg de indruk dat de prins van Oranje steeds meer werd genoemd.

Sessie ‘Radeloze resoluties? Het Rampjaar, de Staten-Generaal en het REPUBLIC-project’. Foto: Esther van Velden

Een heel andere co-creatie ondervonden wij aan den lijve tijdens het derde onderdeel van het ochtendprogramma: de presentatie van ‘de geur van 1672’. Inger Leemans, hoogleraar cultuurgeschiedenis (VU) en hoofd van NL-Lab, presenteerde haar project, Odeuropa, terwijl Jorg Hempenius, geurwetenschapper bij ISCENT, naast haar de geur van 1672 aan het brouwen was. Want wat is dan de geur van 1672? Een geschreeuwde Word Cloud van het aanwezige publiek legde de nadruk op kruit, drek, bloed en andere smerigheid. Historisch onderzoek in de pamfletten van 1672 bevestigde dat dit een van de richtingen was waarin de geurwoorden wezen. Leemans en Hempenius wilden ons echter niet net voor de lunch met een smerige geur achterlaten. Uiteindelijk kozen zij dus voor een andere geur die in de pamfletten naar voren kwam: de geur van oranjebloesem, die symbool stond voor hoop. Met behulp van een ventilator wuifde Hempenius de geur de zaal in, met een heel nieuwe belevenis van de geschiedenis tot gevolg. 

Herdenken

Naast de al genoemde keynote-lezing en de presentatie van de geur van 1672 vond er tijdens het ochtendprogramma van het Voorjaarscongres een paneldiscussie plaats over de betekenis van herdenken met panelleden uit de museumwereld en de academie. De discussie werd gevoerd aan de hand van vragen uit de zaal. Op voorhand leek de ingeruimde tijd, meer dan anderhalf uur, erg veel, maar de vragen bleven komen, waardoor de dagvoorzitter potentiële vragenstellers uiteindelijk toch teleur moest stellen. De vragen clusterden zich volgens ons rondom twee thema’s: ‘herdenken als vooruitdenken’ en ‘herdenken en vergeten’. 

Marianne Eekhout, conservator bij het Dordrechts Museum, benadrukte dat herdenken meer zegt over onze huidige samenleving dan over het verleden. We stellen centraal wat we nu belangrijk vinden. Eekhout is ook betrokken bij de herdenking van het jaar 1572. Hierin zijn vier waarden (vrijheid, verdraagzaamheid, verbondenheid en verscheidenheid) centraal gesteld, die duidelijk ingegeven zijn door actuele onderwerpen uit de maatschappij. In 1672, zo vertelde Eekhout, werd 1572 ook al herdacht. Toen stonden vanzelfsprekend niet die vier waarden centraal, maar werd 1572 gebruikt als een spiegel: toen waren we nog sterk en dapper, eigenschappen die een eeuw later weer nodig waren om de Fransen te verslaan. Inger Leemans viel Eekhout bij. Herdenken kan leiden tot meer betrokkenheid bij huidige kwesties. Zij vroeg zich daarom hardop af waarom in Nederland de republikeinse geschiedenis niet meer herdacht wordt. Het Rampjaar is bij uitstek een moment om ook hierbij stil te staan, bijvoorbeeld de moord op Johan de Witt of een symbolisch schakelpunt naar de Radicale Verlichting – met Nederlandse republikeinse denkers als Adriaen Koerbagh en Pieter de la Court. Volgens Leemans zouden zulke herinneringen de binding met de democratie en het denken over staatsmanschap kunnen versterken.

Het ochtendpanel, met v.l.n.r.: Inger Leemans, Jacob Knegtel, Marianne Eekhout, Egge Knol en Maarten Prak. Op de achtergrond dagvoorzitter Henk te Velde. Foto: Platform Rampjaar Herdenking

Het tweede thema, herinneren en vergeten, kwam meermaals aan bod. Zo werd er gevraagd of de ‘fetisjering’ van ronde getallen (350-jarig jubileum van het Rampjaar, 450-jarig jubileum van 1572, etc.) niet ook zijn nadelen kent. De beantwoording hiervan liet een duidelijke scheidslijn zien tussen panelleden uit de academie enerzijds en de musea anderzijds. Eekhout en Egge Knol, conservator van het Groninger Museum, benadrukten het belang van publieke aandacht en de (financiële) mogelijkheden die dat oplevert. Musea maken hier graag gebruik van. Tegelijkertijd benadrukte Leemans dat deze voorliefde voor ronde getallen er ook voor zorgt dat andere gebeurtenissen wellicht minder aandacht krijgen; zeker de ontwikkelingen waar maar moeilijk een precieze datum op te plakken is. Prak bracht de twee perspectieven bij elkaar: jaartallen en ronde getallen maken het verleden concreet voor het publiek. Als de aandacht eenmaal getrokken is, kan vervolgens een ingewikkelder verhaal worden verteld. Knol benadrukte bovendien dat voor elke gebeurtenis wel een goed jaartal te vinden is dat als haakje gebruikt kan worden om een breder verhaal te vertellen.

De regio

Het laatste thema dat wij eruit vonden springen is het verhaal van de regio. Dat begon al met het welkomstwoord door Jan Kriek, directeur van het BHIC. Hij vertelde het verhaal van Grave in zijn rampjaar: niet 1672, maar 1674. In 1672 vielen de Fransen Grave binnen. Zij werden welwillend ontvangen: het katholieke Grave zag uit naar hun komst. In 1674 daarentegen ‘bevrijdden’ de Staatse troepen het stadje door het met de grond gelijk te maken. Kriek maakte daarmee duidelijk dat de geschiedenis van de regio niet altijd synchroon loopt met de geschiedenis van Nederland. 

Hij vond het daarom extra speciaal dat het KNHG-congres nu, voor de eerste keer in haar geschiedenis, in Brabant plaatsvond. Als toehoorders vroegen wij ons onmiddellijk af: welke steden en regio’s zijn tot nu toe eveneens over het hoofd gezien? Streek het KNHG-congres al eens neer in Limburg, bijvoorbeeld in Venlo? Of in Almere, Flevoland? Prak bestempelde zichzelf tijdens de dag al als een ‘doorgewinterde Hollandocentrist’ en gaf toe dat nieuwe perspectieven zeer welkom zijn. Juist het KNHG, als boegbeeld van alle Nederlandse historici, kan hier een sturende rol in spelen door, zoals bij dit congres, locaties en de bijbehorende regio’s extra in de schijnwerpers te zetten.

Een vraag uit de zaal. Foto: BHIC

 Ook Jacob Knegtel, onderzoeker bij de Alliantie Zuiderwaterlinie, benadrukte het belang van Brabant in 1672. Het waren de inundaties bij Den Bosch die uiteindelijk Lodewijk XIV tegen wisten te houden. Bovendien had het Rampjaar ook veel invloed op Brabant, omdat na dit jaar besloten werd te investeren in de vestingsteden en de Zuiderwaterlinie. In het landschap zijn deze veranderingen nog steeds zichtbaar, en Knegtel is er dan ook groot voorstander van het geschiedenisverhaal te vertellen aan de hand van het landschap. De tastbaarheid van dit perspectief zorgt volgens hem voor verbondenheid met en interesse in de eigen geschiedenis. 

Ook in de verschillende panels kwam het regionale perspectief sterk naar voren. Groningen, bijvoorbeeld, viert al decennialang het ontzet van de stad in 1672. In een panel gewijd aan Johannes Tidemans’ verhaalkaart vertelden studenten van de UvA over dit bijzondere document. In een ander panel, getiteld ‘Ervaringen met de Waterlinies’ gingen verschillende onderzoekers in op de betekenis van de waterlinie in 1672 en daarna. Ook in dit panel werd ingezoomd op verschillende gebieden en landschappen. In het ochtendpanel was al vastgesteld dat er meer en meer aandacht komt voor regionale perspectieven. Het BHIC versterkte deze boodschap nog eens in een panel gewijd aan zijn zoektocht naar jonge wetenschappers die zich willen vastbijten in de Brabantse geschiedenis. Met de BHIC Fellowships willen zij een nieuwe generatie onderzoekers een kans bieden om in deze geschiedenis te duiken. 

Natuurlijk kwam er nog veel meer voorbij op deze bijzonder goed gevulde dag. Een verslag kan nooit recht doen aan alle indrukken van zo’n congres. Maar, zoals we dit congres geleerd hebben, herinneren is nooit volledig. Neem je geen genoegen met andermans geheugen? Wees er dan volgend jaar vooral bij! In Venlo? Of Almere misschien? 

Lidewij Nissen en Marieke van Egeraat zijn als promovendi verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen.



Alle artikelen van Lidewij Nissen en Marieke van Egeraat
Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.