Amsterdam Diamantstad in het Joods Historisch Museum
Ik herinner me dat ik niet lang geleden over de Joodse begraafplaats Zeeburg liep. De normaal gesproken afgesloten begraafplaats was sinds 1714 de laatste rustplaats voor de armere Joodse bevolking van Amsterdam. Al tijdens mijn studie schreef ik veelvuldig over het vroegere Amsterdam en kwam daardoor regelmatig in contact met zijn Joodse gemeenschap. Interessant genoeg was het deze begraafplaats, deze overwoekerde serene ruimte waar de lichamen onzichtbaar voet-aan-hoofd op elkaar gestapeld lagen, die mij deed beseffen hoe groot deze gemeenschap in Amsterdam is geweest. Met dat in het achterhoofd bezocht ik de tentoonstelling Amsterdam Diamantstad in het Joods Historisch Museum. Niet op de laatste plaats omdat het museum zelf stelt dat ‘de geschiedenis van de Amsterdamse diamantnijverheid (..) grotendeels een joods verhaal’ was.[1] En dus vroeg ik me af in hoeverre de tentoonstelling erin slaagt het verhaal van deze gemeenschap uit te dragen.
De aanleiding voor Amsterdam Diamantstad is het 125-jarig jubileum van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDB). Een jubileum dat, met de uitgave van Karin Hofmeesters Een schitterende erfenis afgelopen oktober, de lancering van een website en grote publieke belangstelling, geenszins stilletjes voorbij is gegaan. Hofmeester vertelt hoe de Bond als eerste in Europa de achturige werkdag en de 40-urige werkweek wist af te dwingen en hoe zij, door kunst en cultuur centraal te stellen in haar gedachtegoed, een tastbare erfenis wist achter te laten in de vorm van bondsgebouw De Burcht, zijn gemeenschapskunst en als voorloper van de hedendaagse FNV. Genoeg aanknopingspunten dus voor een mooie tentoonstelling.
Na binnenkomst geeft de eerste muur direct weer wat deze tentoonstelling wil vertellen. Een zeventiende-eeuws portret van een diamanten dragende Joodse vrouw laat de bezoeker in een oogopslag zowel het belang van diamanten voor de bovenlaag van de Amsterdamse bevolking zien, als de Joodse oorsprong van deze industrie. Gecombineerd met een aquarel van C. Springer, waarop de diamantslijperij Coster in 1852 wordt afgebeeld, wordt de fysieke aanwezigheid van de diamantindustrie duidelijk. In slechts een paar meter weet de tentoonstelling de complexe driehoeksverhouding Joden-Amsterdam-diamantindustrie uit te werken. Een indrukwekkend gegeven. Wat jammer dat het vervolgens tot het einde duurt voor dit geheel weer terugkomt.
Vanaf hier lijkt de tentoonstelling namelijk niet zo goed te weten waar zij naartoe wil. Aan de ene kant richt zij zich op de (Joodse) geschiedenis van de ANDB, terwijl zij aan de andere kant het verhaal van Amsterdam als centrum van de diamanthandel vertelt. Deze twee lijnen komen eigenlijk nauwelijks samen.
En dus zijn vooral de producten die de industrie vervaardigt te zien: de diamanten zelf. Natuurlijk zijn die ook spectaculair. De overkoepelende thematiek spreekt hierbij boekdelen: de roze geverfde muren zijn opgedeeld door glimmende zilverkleurige dwarsbalken. De muren die de delen van de tentoonstelling samenbinden, verbeelden daarmee letterlijk diamanten.
Na de successen van de Amsterdamse diamanthandel toont de tentoonstelling het werk en de geschiedenis van de ANDB. Collectebussen, vaandels, propagandistische kunst en krantenberichten schetsen het beeld van een actieve, groeiende vereniging wiens invloed tot in de haarvaten van het diamantwerkersleven wist door te dringen. Waar de twee lijnen samenkomen is hun optimisme over de toekomst: het uitgroeien van Amsterdam tot diamantenimperium, gaat hand in hand met de sociaal-culturele verbeteringen in het leven van de diamantwerker. Aan het einde van de tentoonstelling is dit nog eens terug te zien aan een naoorlogse poster over een tentoonstelling over Amsterdam en zijn rol in de internationale diamanthandel. Kortom: Amsterdam straalde in alles trots op zijn diamantwerkers uit.
Het problematische van deze weerspiegeling is dat de tentoonstelling het beeld van (Joods) Amsterdam homogeniseert. De verschillende bevolkingsgroepen werkzaam in de diamanthandel worden weliswaar verbonden door de producten die zij maakten, maar bevonden zich tegelijkertijd in zeer verschillende strata. Hoe indrukwekkend de rekwisieten ook mogen zijn, zij leiden af van de noodzaak van het ontstaan van de bond: de erbarmelijke omstandigheden waar een groot deel van de diamantwerkers onder leefden. De Joden die diamanten verkochten, waren immers niet noodzakelijk diegenen die ze slepen.
Verder is het wrang dat alleen terloops wordt gesproken over de herkomst van de diamanten. Deze tentoonstelling gaat over hoe een groep arbeiders zich op indrukwekkende wijze emancipeert, maar vergeet vervolgens het leed waaronder deze stenen in Indonesië en Zuid-Afrika uit de grond werden gehaald. Ergens is dat begrijpelijk; de tentoonstelling stelt zich immers ten doel de nalatenschap van de ANDB te vieren. Dat betekent wel dat de toehoorder moet oppassen de ene ondergeschoven groep niet boven de andere te stellen. Op deze manier wordt de geschiedenis voor de bezoeker in stukken verdeeld, terwijl de samenhang tussen deze juist iets vertelt over de diamantstad Amsterdam.
Als geheel richt de tentoonstelling zich dus vooral op de rol van de diamantindustrie voor de stad Amsterdam. Het is jammer dat dit vooral als een prestigekwestie wordt verbeeld, terwijl de geschiedenis van Amsterdam als diamantstad complex is. Desondanks laat het Joods Historisch Museum overtuigend zien hoe zeer de Amsterdamse geschiedenis met de Joodse geschiedenis vervlochten is. De tentoonstelling viert de geschiedenis van de ANDB daarmee uitbundig, maar laat na om de Bond daarbij te herdenken.
Sebastiaan Klokgieters
De tentoonstelling Amsterdam Diamantstad is nog tot 1 maart 2020 te zien in het Joods Historisch Museum
[1] https://jck.nl/nl/tentoonstelling/amsterdam-diamantstad